Concurrentiebeding

Concurrentiebeding – Matiging boete

Op grond van het eerste lid van artikel 6:94 BW is de rechter bevoegd een contractuele boete op verlangen van de schuldenaar te matigen indien de billijkheid dit vereist.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 11 februari 2000 (NJ 2000, 277) bepaald dat aan deze voorwaarde is voldaan als de bedongen boete in verhouding tot de schade als gevolg van de overtredingen buitensporig is en daardoor tot een onaanvaardbaar resultaat leidt.

Bij een matiging dient de rechter vervolgens rekening te houden met:
– de aard van de overeenkomst;
– de inhoud en de strekking van het beding;
– de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete;
– de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen; en
– de hoedanigheid van partijen (zie: HR 13 juli 2012, LJN BW4986).

Op grond van bovenstaande oordeelde het Hof Den Haag in zijn uitspraak van 5 maart 2013 dat de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidde. Van belang was dat werkgever geen schade heeft geleden en toewijzing van de boete zou leiden tot het faillissement van werknemer. Het hof heeft de boete gematigd tot een bedrag dat hem billijk voorkomt.