Zorgplicht van bank in vermogensadviesrelatie.

Hebt u omtrent de zorgplicht van de bank vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met onze advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

De zaak die hier wordt besproken draait om het volgende. Op advies van de bank tekenen klanten in op emissie van perpetuele achtergestelde obligaties van de bank. De koers van de obligaties daalt vervolgens sterk.

Het hof overweegt dat de vraag of de bank een advies heeft gegeven dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur niet had mogen geven, beoordeeld dient te worden naar de gangbare inzichten ten tijde van het advies. De vraag die in dat kader beantwoord dient te worden is of de koersdaling die zich na 2004 heeft voorgedaan voor de bank ten tijde van haar advies voorzienbaar was dan wel of de bank met het risico van een dergelijke koersdaling destijds bij haar advisering redelijkerwijs rekening diende te houden.

Het hof komt tot het oordeel dat belegging in perpetuele achtergestelde obligaties van de bank in 2004 als een solide en risicomijdende belegging werd beschouwd en dat de latere sterke koersdaling indertijd niet te voorzien was, noch redelijkerwijs te verwachten was.

Het advies om in deze obligaties te beleggen kon in de omstandigheden van dit geval dan ook door een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur gegeven worden. (bron: www.rechtspraak.nl)

Uitspraak (samengevat)

(…)

5.17 Het hof overweegt als volgt.
[naam] en het Beleggingsinstituut zijn eenduidig in hun oordeel dat perpetuele obligaties uitgegeven door een Nederlandse bank met een A rating in 2004 – het tijdstip waarnaar beoordeeld moet worden – als een solide en veilige belegging werden beschouwd, passend binnen een defensief beleggingsprofiel. Ook [de professor] begint met de constatering dat bancaire obligaties in 2003/2004 als relatief risicomijdende beleggingen werden beschouwd en dat men tot 2008 banken als solide instellingen beschouwde met een geringe kans op faillissement. Tevens stelt [de professor] vast dat de Bank een hoge solvabiliteit had.
Vervolgens stelt hij evenwel aan de hand van een analyse van de jaarverslagen van de Bank na 2004 vast dat Bank in 2004 geen solide en kredietwaardige bank meer was. Het hof gaat aan deze laatste vaststelling van [de professor] voorbij, nu deze gebaseerd is op een analyse achteraf, terwijl de vraag of de negatieve koersontwikkeling was te voorzien volgens vaste jurisprudentie moet worden beoordeeld naar de inzichten die destijds, in 2004, bestonden.
Dat houders van perpetuele obligaties het theoretische risico liepen dat zij hun vordering bij een faillissement of overname van de bank niet (volledig) voldaan zouden krijgen, doet niet terzake. Het gaat om het antwoord op de vraag of een dergelijk risico in 2004 reëel werd geacht. Dat blijkt niet uit de rapportage van [de professor].
[registeraccountant] benadrukt dat de belegging in de perpetuele obligaties risicovol is door het achtergestelde en eeuwigdurende karakter ervan.
Tussen partijen staat evenwel vast dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] op die eigenschappen van de obligaties zijn gewezen. Hun klacht ziet op de sterke koersdaling die de obligaties hebben doorgemaakt. Dat die koersdaling voorzienbaar was, volgt niet uit het rapport van [registeraccountant]. [registeraccountant] maakt in zijn tweede rapport evenals [de professor] melding van het theoretische risico dat beleggers in perpetuele obligaties lopen in het geval van faillissement van de bank. Dat het risico van een faillissement van de Bank in 2004 reëel werd geacht, stelt [registeraccountant] echter niet, laat staan dat hij dat onderbouwt. Ook zijn oordeel lijkt in belangrijke mate ingegeven door een analyse achteraf. De omstandigheid dat hij verwijst naar een artikel van [de professor] dat dateert van 5 maart 2009 is in dat verband illustratief.

5.18 Het hof komt dan ook tot het oordeel dat belegging in perpetuele achtergestelde obligaties van de Bank in 2004 als een solide en risicomijdende belegging werd beschouwd en dat de latere sterke koersdaling indertijd niet te voorzien was, noch redelijkerwijs te verwachten was. Het advies om in deze obligaties te beleggen kon in de omstandigheden van dit geval dan ook door een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingadviseur gegeven worden.

5.19 Voor zover [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben betoogd dat [adviseur] hen niet had mogen adviseren om het hele bedrag van 1,5 miljoen euro in die obligaties te beleggen, verwerpt het hof die klacht. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] waren volgens hun eigen stellingen nadrukkelijk op zoek naar een hoger rendement voor het volledige bedrag van 1,5 miljoen euro.
[adviseur] heeft ze toen de mogelijkheid van deze perpetuele obligaties aan de hand gedaan. [geïntimeerde 2] en X hebben zelf de beslissing genomen het volledige bedrag daarin te beleggen. Het gaat daarbij om een aanzienlijk bedrag, maar [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] beschikten over een nog veel groter vermogen. Blijkens de door [geïntimeerde 2] in december 2003 ingevulde beleggingsprofielen beschikte [geïntimeerde 1] daarnaast over in effecten belegd vermogen van 1,8 miljoen en [geïntimeerde 2] over een in effecten belegd vermogen van € 925.000,–. [geïntimeerde 2] heeft bij het invullen van het beleggingsprofiel aangegeven dat laatstgenoemd bedrag niet meer dan 25% van zijn totale vermogen uitmaakte. In het licht van het totale vermogen kan naar het oordeel van het hof niet worden volgehouden dat er sprake was van onvoldoende spreiding. Voor zover [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben betoogd dat [geïntimeerde 1] ten doel had te voorzien in de oudedagsvoorziening van [geïntimeerde 2], overweegt het hof dat deze statutaire doelstelling weliswaar is vermeld op het eerder genoemde beleggingsprofiel, maar dat als beleggingsdoelstelling enkel vermogensgroei werd vermeld met een beleggingshorzion van 10 jaar. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben benadrukt dat genoemd beleggingsprofiel niet van toepassing is op de 1,5 miljoen euro die in de perpetuele obligaties zijn belegd. Dienaangaande hebben zij afzonderlijke voorwaarden gesteld, die hiervoor zijn besproken. Dat daarbij zou zijn aangegeven dat het geld op korte termijn moest dienen als oudedagsvoorziening is niet door [geïntimeerde 2] enX gesteld. Wat daarvan zij, ook in het geval pensioenvoorziening als doelstelling zou zijn genoemd, was het advies om in de perpetuele obligaties te beleggen naar ’s hofs oordeel niet een gebrekkig advies, nu een zodanige belegging indertijd als solide en risicomijdend werd beschouwd.

5.20 Het hof komt op grond van het hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.17 tot en met 5.19 overwogene tot het oordeel dat de Bank niet tekort is geschoten in de in het kader van de adviesrelatie op haar rustende zorgplicht.

(…)