Ontslag advocaat – ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt werknemer de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter wijst dit verzoek toe met een vergoeding conform de kantonrechtersformule met een factor C=2,5.

De feiten zijn de volgende.

Werknemer was sinds 1983 in dienst bij – de rechtsvoorganger van – werkgever. Toen hij 56 jaar was werd hij, ruim een jaar nadat zijn vorige werkgever was overgenomen, arbeidsongeschikt ten gevolge van overbelasting door het werk. Na een kleine twee maanden werd hij door de arbo arts geschikt geacht voor niet stresserende re-integratiewerkzaamheden. De werkgever zette hem in bij de behandeling van klachten. Werknemer liet de werkgever weten dat volgens hem deze werkzaamheden, gelet op de door de arbo arts genoemde beperkingen niet passend waren, maar is deze werkzaamheden wel komen verrichten. Weer twee maanden later gaf de arbo arts aan dat de werkzaamheden van Werknemer konden worden uitgebreid omdat het goed met Werknemer ging. Twee dagen later berichtte dezelfde arbo arts dat Werknemer thans, noch in de toekomst in staat zou zijn bij deze werkgever te re-integreren. Re-integratie was noch in zijn eigen werk, noch in ander werk bij deze werkgever mogelijk. De werkgever heeft drie keer aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Het UWV heeft de eerste keer geen oordeel gegeven omdat spoor 1 nog niet is afgerond en heeft beide volgende keren geoordeeld dat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Zonder enig nader onderzoek naar de reden van de plotselinge, ongemotiveerde ommezwaai van de bedrijfsarts heeft de werkgever Werknemer niet meer tot het werk toegelaten en heeft alleen ingezet op het re-integreren bij een andere werkgever. Binnen een half jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid van Werknemer is op zijn functie een ander benoemd. Werknemer heeft keer op keer bij de arbo arts aangegeven dat hij zich hersteld achtte, maar de arbo arts heeft deze mededelingen genegeerd. Nadat een mediation niet tot resultaten heeft geleid heeft Werknemer geëist te werk gesteld te worden. De werkgever heeft hem daarop opgeroepen onder de mededeling zeer huiverig te zijn voor het tewerkstellen van Werknemer. Daarop heeft Werknemer ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewijzigde omstandigheden verzocht onder toekenning van een vergoeding met de factor C=2,5. Dit verzoek is door de kantonrechter gehonoreerd.

De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

Nu de arbeidsongeschiktheid van Werknemer in ieder geval voor een deel veroorzaakt is door het werk, had het op de weg van Werkgever gelegen om tot een gedegen re-integratie van Werknemer te komen. Daarvan is geen sprake. De in eerste instantie aan Werknemer aangeboden werkzaamheden waren niet passend. De vervolgens aangeboden werkzaamheden waren onvoldoende om Werknemer, gedurende het aantal uren waarin hij volgens de arbo-arts kon re-integreren, aan het werk te houden. Vervolgens zijn aan Werknemer geen werkzaamheden meer aangeboden. De door Werknemer geopperde werkzaamheden, bijvoorbeeld die van field engineer, worden aan hem niet aangeboden. De kantonrechter merkt daarbij op dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een voor Werknemer passende (andere) functie en re-integratiewerk-zaamheden. Dat in een organisatie als Werkgever met 1500 medewerkers, waarvan een deel niet vanuit het hoofdkantoor in ‘s-Hertogenbosch werkt, maar vanaf de woonplaats (zoals ter zitting medegedeeld geldt dat laatste onder andere voor de technische teams) geen werkzaamheden te vinden zouden zijn die Werknemer ter re-integratie zou kunnen verrichten, is door Werkgever niet onderbouwd en is ook zeer onwaarschijnlijk.

Daar waar de bedrijfsarts van het ene op het andere moment tot het oordeel kwam dat Werknemer niet meer bij Werkgever werkzaam kon zijn, zonder dat hij deze wijziging van inzicht motiveerde, mocht Werkgever niet op de juistheid van dat oordeel afgaan. Het advies van het UWV, zoals dat staat in het eerste deskundigenoordeel van 23 april 2010 om onder andere in het AD onderzoek op te nemen een duidelijke ziekte oorzaak is – zonder enige motivering – door Werkgever niet opgevolgd. Ook het derde deskundigenoordeel van het UWV waarin het UWV schrijft dat de bedrijfsarts terugkeer naar Werkgever voor Werknemer ziekmakend acht, maar dat niet duidelijk is waarom, was kennelijk geen aanleiding voor Werkgever om nader onderzoek in te stellen naar de tournure van de bedrijfsarts op 3 maart 2010.

Dat Werknemer van het begin af uit is geweest op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is door Werkgever op geen enkele wijze onderbouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat Werknemer na de overname moeite had met de nieuwe organisatie. Kennelijk was met name de opdracht aan de technisch medewerkers om enige commerciële targets te halen een wijziging in de werkzaamheden die hem moeilijk viel. Ter zitting heeft Werkgever echter verklaard dat Werknemer met zijn team de gestelde commerciële targets steeds heeft gehaald. Hoewel Werknemer, terecht zoals later is gebleken, bezwaar maakte tegen de door hem te verrichten re-integratiewerkzaamheden, is hij deze toch komen verrichten. Zoals uit het hiervoor aangehaalde mail bericht van 17 februari 2010 blijkt, deed hij dat ook blijmoedig. Uit andere correspondentie blijkt dat Werknemer steeds weer heeft aangegeven bij Werkgever te willen (blijven) werken. Werkgever heeft geen enkel feit of omstandigheid gesteld die tot een ander oordeel kan leiden, terwijl daarvan ook overigens niet is gebleken.

Werkgever heeft Werknemer, ondanks zijn aanbod weer te gaan hervatten in zijn eigen functie, niet daartoe in staat gesteld. Werkgever heeft de functie van Werknemer aanvankelijk door iemand laten waarnemen, maar heeft deze waarnemer, al ongeveer een half jaar nadat Werknemer was uitgevallen, in deze functie benoemd. Dat Werknemer, toen hij zich eenmaal voldoende hersteld achtte niet op eigen initiatief weer in zijn eigen functie kon gaan werken was dus door Werkgever veroorzaakt.

Niet valt in te zien, en Werkgever heeft dienaangaande ook niet concreet stappen geopperd, wat Werknemer meer dan hij gedaan heeft, had moeten doen om te kunnen hervatten bij Werkgever. Dat er, zoals het UWV stelt, inmiddels sprake was van een arbeidsconflict, zoals blijkt uit de hiervoor opgesomde feiten, is geheel en al aan Werkgever te wijten. Gelet op deze feiten waaronder zeker ook de geciteerde mededeling in de brief van 2 maart 2011, acht de kantonrechter de wijziging in de omstandigheden geheel en al aan Werkgever te wijten.

Er zijn derhalve termen aanwezig om aan Werknemer een, ten laste van Werkgever komende, vergoeding toe te kennen. Bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding wordt, op basis van de kantonrechtersformule, rekening gehouden met de duur van het dienstverband, de leeftijd van Werknemer en het door hem laatstelijk genoten salaris. Er wordt geen rekening gehouden met de bonustoeslag omdat deze, zoals uit de stukken blijkt, prestatieafhankelijk is.
In verband met al hetgeen hiervoor is overwogen wordt de correctiefactor in de kantonrechtersformule, conform het verzoek, op 2,5 gesteld. De vergoeding zal mitsdien worden vastgesteld op een afgerond brutobedrag van € 383.680,–. Daarbij zal worden bepaald dat deze vergoeding op een door Werknemer aan te geven fiscaal toelaatbare wijze betaald dient te worden binnen 21 dagen na deze beschikking.

Hebt u omtrent ontslag / ontbinding arbeidsovereenkomst vragen of behoefte aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze ontslag advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een ontslag advocaat aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer  : 746116
EJ verz.   : 11-1121
Uitspraak   : 16 mei 2011.

in de zaak van:

Werknemer
wonende te [adres],
Werknemer,
gemachtigde: mr.X,

t e g e n :

de besloten vennootschap B.V.
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verweerster,
gemachtigde: mr. Y.

1. De procedure

Het op 8 maart 2011 ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch, ingekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, welke in het vervolg zullen worden aangeduid als “Werknemer” en “Werkgever”.
Zijdens Werkgever is een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2011, bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden. Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden.

2. Inleiding

2.1. Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. Werknemer is sedert 1 juli 1983 in dienst van (rechtsvoorgangers van) Werkgever, laatstelijk als Supervisor Technical Services, tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld) van € 4.241,86 per maand. Werknemer is thans 57 jaar oud.

2.2. Werknemer grondt het verzoek op de stelling dat er gewichtige redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, bestaande in veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

2.4. Werkgever heeft tegen het verzoek verweer gevoerd.

2.5. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd zal, voor zover nodig, bij de overwegingen worden weergegeven.

3. De beoordeling

3.1. Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met een van de opzegverboden van artikel 7:647, 648, 670 en 670a BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.

3.2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel niet gemotiveerd betwist het volgende vast.
Op 16 september 2009 heeft Werknemer zich ziek gemeld. De door de bedrijfsarts ingeschakelde organisatie HSK Groep heeft een burnout geconstateerd als gevolg van een langdurige belasting op het werk.
Werknemer is door de bedrijfsarts op 11 november 2009 geschikt geacht om per 23 november 2009 werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie te gaan verrichten voor 3×3 uur, waarbij de navolgende beperkingen gelden:
* geen grote concentratievereisten
* niet werken onder tijds/werkdruk
* geen piekbelasting
* niet werken in een omgeving met veel externe prikkels.
Op 16 december 2009 wordt Werknemer ervan op de hoogte gesteld dat Werkgever tezamen met de bedrijfsarts van oordeel is dat hij als passende werkzaamheden OFI ’s (klachten) dient te gaan behandelen. Werknemer begint daarmee op
18 december 2011. Bij mail van 23 december 2011 aan Werkgever schrijft Werknemer dat hij uit jarenlange ervaring weet dat de vervangende werkzaamheden niet vrij zijn van stress en dat je bij een eventuele discussie met de klant je jezelf uitermate moet concentreren. Ook is aan de OFI’s een deadline gesteld zodat er ook sprake is van tijdsdruk. Daar de werkzaamheden in een kantoor met meerdere gebruikers plaatsvinden waar mensen in en uit lopen en er telefoons afgaan is de werkplek niet vrij van veel externe prikkels. In het formulier Bijstelling plan van aanpak WIA d.d. 7 januari 2010, dat door werkgever en werknemer is ondertekend staat: “aangepaste werkzaamheden die waren voorgesteld waren niet passend voor de re-integratie. ( …) samen met [X] kijken naar andere werkzaamheden in aangepaste vorm voorstel carstocklijsten controleren”. In een interne mail van Werkgever d.d. 17 februari 2010 staat dat Werknemer inmiddels 5 dagen van drie uur werkt en dat hij op het oog opgewekt is. Verder staat er dat Werknemer de week daarna samen met [X] gaat zitten om het OFI traject te bekijken. Daarna zal hij de landelijke klachten in eerste instantie gaan coördineren en later, zo mogelijk, zelfstandig oplossen.
Diezelfde dag wordt aan Werknemer gemaild dat er op dat moment geen passend vervangend werk voor hem is en dat hij, zodra [X] terug is van verlof, zal worden uitgenodigd voor een uitleg over het OFI klachtenregistratieproces. Voorgesteld wordt dat Werknemer tot dan thuis blijft.
1 maart 2010 schrijft de bedrijfsarts aan Werkgever: “Op 1 maart heeft de heer Werknemer mijn spreekuur bezocht. Het gaat redelijk met betrokkene. Hij heeft nog deskundige begeleiding. Momenteel verricht hij 15 uur per week passende werkzaamheden. Conform eerdere afspraak (…) kan hij deze werkzaamheden tweewekelijks uitbreiden met 3 uur per week: (…). Over 5-6 weken wordt uw medewerker ingepland voor een spreekuur bij ondergetekende (…).”
Dezelfde bedrijfsarts schrijft twee dagen later aan Werkgever: “Van de HR manager heb ik begrepen dat de huidige (tijdelijke) re-integratiewerkzaamheden van dhr. Werknemer op korte termijn stoppen. Ik acht hem echter niet in staat om zijn eigen dan wel andere passende werkzaamheden bij Werkgever te verrichten. Heb dit heden met dhr. Werknemer telefonisch besproken, hij kan zich hierin vinden. Zodoende adviseer ik om een spoor 2 traject in te zetten.” De op advies van Werkgever door Werknemer ingeschakelde advocaat schrijft op 23 april 2010 onder andere dat de keuze voor een spoor 2 traject veel te vroeg komt. Voor het oordeel dat Werknemer na een re-integratieperiode niet zou kunnen terugkeren in zijn eigen functie treft de advocaat geen onderbouwing aan in het dossier. Hij deelt mede dat zijn cliënt wenst dat de re-integratie opnieuw wordt opgepakt, waarbij het einddoel is dat Verhoven terug keert naar zijn eigen functie.
Bij email van 23 april 2010 schrijft de bedrijfsarts aan Werkgever dat hij van mening is dat Werknemer om medische redenen niet in staat is en niet meer zal zijn om in zijn eigen dan wel andere werkzaamheden binnen Werkgever te re-integreren.
Werkgever heeft op 26 maart 2010, op 30 juni 2010 en op 21 december 2010 aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Op 23 april 2010 schrijft het UWV dat ze geen deskundigenoordeel kunnen geven en dat de werknemer nog geen werk kan doen in een ander bedrijf c.q. dat de werkgever nog niet spoor 2 kan starten alvorens spoor 1 beargumenteerd is afgerond. Op 31 augustus 2010 schrijft het UWV dat de re-integratie-inspanningen van Werkgever tot dat moment onvoldoende zijn geweest en op 25 januari 2011 schrijf het UWV wederom dat de re-integratie-inspanningen van Werkgever niet voldoende zijn geweest.
Namens Werknemer schrijft zijn advocaat op 12 juli 2010 dat Werknemer zich redelijk hersteld voelt en dat hij zijn werk wil hervatten. Het oordeel van de bedrijfsarts dat hij in zijn eigen werk bij Werkgever om medische redenen niet kan terugkeren is voor Werknemer onbegrijpelijk, te minder daar dat oordeel niet wordt onderbouwd.
Werknemer heeft, zoals door de bedrijfsarts is erkend, vanaf medio 2010 bij de bedrijfsarts aangegeven dat hij niet meer ziek is.
De gemachtigde van Werknemer herhaalt in zijn brief van 17 augustus 2010 dat Werknemer zich hersteld voelt en dat hij zich verweert tegen de stelling dat hij niet hersteld is voor werkzaamheden bij Werkgever: “Cliënt is – reeds op 12 mei 2010 – niet langer arbeidsongeschikt voor zijn eigen werkzaamheden. Dat hem vanaf die datum geen eigen werkzaamheden zijn aangeboden dient voor rekening van Werkgever te blijven.”
Bij email aan mevrouw NN werkzaam bij Werkgever d.d. 21-12-2010 schrijft Werknemer: “Een en ander verandert niets aan het feit dat ik mij, ondanks de mening van de bedrijfsarts, gewoon weer in staat acht om mijn werkzaamheden te hervatten. Het oordeel van de bedrijfsarts kon ik volgen aan het begin van dit jaar, maar sinds toen is mijn eigen herstel volledig, tenminste zo voel ik dat. (…) Ondanks de mislukte mediation wil ik nog steeds graag mijn baan terug en weer werken voor mijn geld. Gewoon bij Werkgever dus. Aan die hervatting stel ik verder geen enkele voorwaarde. (…)”.
Bij brief van 3 februari 2011 schrijft de gemachtigde van Werknemer – opnieuw – dat zijn cliënt zijn werkzaamheden wenst te hervatten en dat hij hiervoor een oproep verwacht. De gemachtigde voegt daaraan toe “Mocht een oproep uitblijven, dan acht ik mij, nadat 14 dagen na verzending van deze brief zijn verstreken, vrij uw cliënte namens cliënt in kort geding te dagvaarden teneinde de voorzieningenrechter een beslissing te laten nemen over werkhervatting.” In reactie daarop schrijft de gemachtigde van Werkgever dat haar cliënte niet zomaar Werknemer kan tewerkstellen, omdat Werkgever wil voorkomen dat zij op enige wijze aansprakelijk kan worden gesteld door Werknemer werkzaamheden te laten verrichten terwijl achteraf alsdan zal blijken dat Werknemer daartoe in het geheel niet in staat was. Werkgever zal daarom eerst een FML (functionele mogelijkhedenlijst) laten opstellen en zal vervolgens aan de hand van die FML beoordelen of Werknemer inderdaad bij Werkgever werkzaamheden kan verrichten. Op 22 en 23 februari 2011 worden twee FML’s aan Werkgever en Werknemer gestuurd, waarna de gemachtigde van Werkgever op 2 maart 2011 laat weten dat Werknemer zijn werkzaamheden weer kan verrichten, in ‘s-Hertogenbosch. De gemachtigde van Werkgever merkt daarbij het volgende op: “Ik wil daarbij nog wel de opmerking maken dat cliënte zeer huiverig is voor het tewerkstellen van uw cliënt, zeker nu zij niet het risico wil lopen dat uw cliënt weer arbeidsongeschikt wordt. Echter gezien de opstelling van uw cliënt en zijn overtuiging dat hij binnen de organisatie van cliënte werkzaam kan blijven zijn, heeft cliënte dit in overweging genomen. Wel verzoekt cliënte uw cliënt zich bewust te zijn van deze keuze. Cliënte zal uw cliënt arbeidsgeschikt melden.”
Op 8 maart 2011 is het verzoekschrift van Werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontvangen.

3.3. Gelet op al het voorgaande en het verhandelde ter zitting, is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van verandering van de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen.

3.4. Vervolgens is aan de orde de vraag of er gronden zijn om aan Werknemer ten laste van Werkgever een vergoeding toe te kennen en, zo ja, tot welk bedrag. Daarbij is van belang of van de opgetreden veranderingen in de omstandigheden, en met name van het verstoord raken van de arbeidsverhouding, aan Werknemer een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat de gevolgen van het verlies van de dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening moeten worden gelaten, dan wel of aan Werkgever een verwijt daarvan moet worden gemaakt.

3.4.1. Nu de arbeidsongeschiktheid van Werknemer in ieder geval voor een deel veroorzaakt is door het werk, had het op de weg van Werkgever gelegen om tot een gedegen re-integratie van Werknemer te komen. Daarvan is geen sprake. De in eerste instantie aan Werknemer aangeboden werkzaamheden waren niet passend. De vervolgens aangeboden werkzaamheden waren onvoldoende om Werknemer, gedurende het aantal uren waarin hij volgens de arbo-arts kon re-integreren, aan het werk te houden. Vervolgens zijn aan Werknemer geen werkzaamheden meer aangeboden. De door Werknemer geopperde werkzaamheden, bijvoorbeeld die van field engineer, worden aan hem niet aangeboden. De kantonrechter merkt daarbij op dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een voor Werknemer passende (andere) functie en re-integratiewerkzaamheden. Dat in een organisatie als Werkgever met 1500 medewerkers, waarvan een deel niet vanuit het hoofdkantoor in ‘s-Hertogenbosch werkt, maar vanaf de woonplaats (zoals ter zitting medegedeeld geldt dat laatste onder andere voor de technische teams) geen werkzaamheden te vinden zouden zijn die Werknemer ter re-integratie zou kunnen verrichten, is door Werkgever niet onderbouwd en is ook zeer onwaarschijnlijk.
3.4.2. Daar waar de bedrijfsarts van het ene op het andere moment tot het oordeel kwam dat Werknemer niet meer bij Werkgever werkzaam kon zijn, zonder dat hij deze wijziging van inzicht motiveerde, mocht Werkgever niet op de juistheid van dat oordeel afgaan. Het advies van het UWV, zoals dat staat in het eerste deskundigenoordeel van 23 april 2010 om onder andere in het AD onderzoek op te nemen een duidelijke ziekte oorzaak is – zonder enige motivering – door Werkgever niet opgevolgd. Ook het derde deskundigenoordeel van het UWV waarin het UWV schrijft dat de bedrijfsarts terugkeer naar Werkgever voor Werknemer ziekmakend acht, maar dat niet duidelijk is waarom, was kennelijk geen aanleiding voor Werkgever om nader onderzoek in te stellen naar de tournure van de bedrijfsarts op 3 maart 2010.
3.4.3. Dat Werknemer van het begin af uit is geweest op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is door Werkgever op geen enkele wijze onderbouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat Werknemer na de overname moeite had met de nieuwe organisatie. Kennelijk was met name de opdracht aan de technisch medewerkers om enige commerciële targets te halen een wijziging in de werkzaamheden die hem moeilijk viel. Ter zitting heeft Werkgever echter verklaard dat Werknemer met zijn team de gestelde commerciële targets steeds heeft gehaald. Hoewel Werknemer, terecht zoals later is gebleken, bezwaar maakte tegen de door hem te verrichten re-integratiewerkzaamheden, is hij deze toch komen verrichten. Zoals uit het hiervoor aangehaalde mail bericht van 17 februari 2010 blijkt, deed hij dat ook blijmoedig. Uit andere correspondentie blijkt dat Werknemer steeds weer heeft aangegeven bij Werkgever te willen (blijven) werken. Werkgever heeft geen enkel feit of omstandigheid gesteld die tot een ander oordeel kan leiden, terwijl daarvan ook overigens niet is gebleken.
3.4.4. Werkgever heeft Werknemer, ondanks zijn aanbod weer te gaan hervatten in zijn eigen functie, niet daartoe in staat gesteld. Werkgever heeft de functie van Werknemer aanvankelijk door iemand laten waarnemen, maar heeft deze waarnemer, al ongeveer een half jaar nadat Werknemer was uitgevallen, in deze functie benoemd. Dat Werknemer, toen hij zich eenmaal voldoende hersteld achtte niet op eigen initiatief weer in zijn eigen functie kon gaan werken was dus door Werkgever veroorzaakt.
3.4.5. Niet valt in te zien, en Werkgever heeft dienaangaande ook niet concreet stappen geopperd, wat Werknemer meer dan hij gedaan heeft, had moeten doen om te kunnen hervatten bij Werkgever. Dat er, zoals het UWV stelt, inmiddels sprake was van een arbeidsconflict, zoals blijkt uit de hiervoor opgesomde feiten, is geheel en al aan Werkgever te wijten. Gelet op deze feiten waaronder zeker ook de geciteerde mededeling in de brief van 2 maart 2011, acht de kantonrechter de wijziging in de omstandigheden geheel en al aan Werkgever te wijten.
Er zijn derhalve termen aanwezig om aan Werknemer een, ten laste van Werkgever komende, vergoeding toe te kennen. Bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding wordt, op basis van de kantonrechtersformule, rekening gehouden met de duur van het dienstverband, de leeftijd van Werknemer en het door hem laatstelijk genoten salaris. Er wordt geen rekening gehouden met de bonustoeslag omdat deze, zoals uit de stukken blijkt, prestatieafhankelijk is.
In verband met al hetgeen hiervoor is overwogen wordt de correctiefactor in de kantonrechtersformule, conform het verzoek, op 2,5 gesteld.
De vergoeding zal mitsdien worden vastgesteld op een afgerond brutobedrag van € 383.680,–. Daarbij zal worden bepaald dat deze vergoeding op een door Werknemer aan te geven fiscaal toelaatbare wijze betaald dient te worden binnen 21 dagen na deze beschikking.

Gelet op het voornemen de arbeidsovereenkomst te ontbinden en aan Werknemer een vergoeding als voornoemd toe te kennen, zal Werknemer eerst nog in de gelegenheid worden gesteld zijn verzoek desgewenst in te trekken.
Zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten te compenseren.

4. De beslissing

De kantonrechter:

stelt Werknemer tot en met 1 juni 2011 in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch;

compenseert de proceskosten zo, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

beslist, voor het geval Werknemer haar verzoek handhaaft, thans reeds als volgt:

– ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 15 juni 2011;

– kent aan Werknemer ten laste van Werkgever een vergoeding toe van € 383.680,– bruto, te betalen op een door Werknemer aan te geven fiscaal toelaatbare wijze, binnen 21 dagen na heden;
– en veroordeelt Werkgever, voor zoveel nodig, tot betaling van dit bedrag aan Werknemer.

(bron: www.rechtspraak.nl)