Ontbinding arbeidsovereenkomst in verband met reisduur

Ontbindingsverzoek van werknemer na bedrijfsverplaatsing van Voorburg naar Zwolle, leidende tot een totale reisduur van 4 uren. Na weging van alle omstandigheden is een vergoeding aangewezen conform de kantonrechtersformule met C = 0,7.

De kantonrechter acht met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.

a.
Werkneemster heeft ter zitting aangevoerd dat zij op medische gronden niet in staat is gedurende vier dagen per week met de trein naar en van Zwolle te reizen. Volgens Werkneemster kan zij het treinreizen thans alleen volhouden omdat zij pijnstillers slikt en ’s avonds vroeg naar bed gaat.
Deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de hiervoor genoemde spreekuurverslagen en de second opinion volgt niet dat Werkneemster medisch gezien niet tot bedoeld treinreizen in staat is. Evenmin is deze stelling aannemelijk gemaakt door middel van het spreekuurverslag van 24 januari 2011 waarnaar Werkneemster in dit verband heeft verwezen. Ook in dit verslag heeft de bedrijfsarts wederom vastgesteld dat de klachten van Werkneemster voortkomen uit ‘onwelbevinden door het conflict’. De bedrijfsarts acht Werkneemster arbeidsgeschikt nadat zij met haar werkgever heeft gesproken, waarbij de bedrijfsarts kennelijk doelt op de oplossing van het gerezen conflict samenhangend met de bedrijfsverplaatsing.

b.
De stelling van Werkneemster dat zij medisch gezien niet in staat is vier dagen per week naar en van Zwolle met de trein te reizen blokkeert wel elke (financiële) oplossing van het conflict, tenzij de arbeidstijd per week wordt gehalveerd zodat Werkneemster slechts twee dagen per week hoeft te reizen wat volgens haar nog wel haalbaar is. Die halvering is echter ook geen optie voor Werkneemster. De kantonrechter heeft partijen om die reden tijdens de mondelinge behandeling niet naar de onderhandelingstafel verwezen om alsnog een voor beide partijen acceptabele financiële regeling overeen te komen. Door middel van een andere financiële regeling kan aan de bezwaren van Werkneemster immers niet worden tegemoetgekomen.

Werkgever heeft in verband met de bezwaren van Werkneemster tegen de reistijd aan haar meerdere voorstellen gedaan waaronder ook voorstellen om te komen tot een beëindiging van het dienstverband. Zo heeft Werkgever onder meer aangeboden dat gedurende het eerste halfjaar twee uren reistijd als werktijd worden aangemerkt en het daaropvolgende halfjaar één reisuur als werktijd, naast een volledige vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer gedurende de periode van één jaar. In december 2010 heeft Werkgever voorgesteld dat Werkneemster tot 1 april 2011 op vier werkdagen van 10.00 tot 14.30 uur zal werken en daarna de overeengekomen 28 contractsuren per week, tenzij Werkneemster haar contractsuren zou willen aanpassen aan hetgeen zij haalbaar acht. Werkneemster heeft geen van deze voorstellen geaccepteerd.

c.
De hiervoor onder verwoorde voorstellen van Werkgever zijn niet onredelijk te noemen, maar wel aan de magere kant. Gegeven de gevorderde leeftijd van Werkneemster, waarbij reizen eerder als een bezwaar wordt ervaren, en de totale reisduur per dag (in totaal 4 uren per dag bij een werkdag van 7 uren), had van Werkgever een ruimhartiger voorstel mogen worden verwacht. Vooral de gewenningsperiode ten aanzien van de reistijd is aan de korte kant (uiteindelijk beperkt tot 1 april 2011, al was de reële werktijd tot die datum wel beperkt tot slechts 4½ uren per dag, immers van 10.00 tot 14.30 uur), terwijl ook de periode waarin de reiskosten worden vergoed (één jaar) aan de korte kant is. Daarbij moet dan wel weer worden aangetekend dat een ruimhartiger voorstel niet tot een oplossing had geleid, gegeven de bezwaren van Werkneemster tegen het reizen op vier dagen.

d.
Van Werkneemster kan in redelijkheid niet worden verlangd te verhuizen nu zij onweersproken heeft gesteld dat haar echtgenoot zelfstandig ondernemer (in VOF-verband) is, wat een verhuizing bezwaarlijk maakt. Overigens heeft Werkneemster aanvankelijk gesteld dat haar gezin afhankelijk is van haar inkomen, maar die stelling is kennelijk slechts ten dele juist.

e.
De redelijkheid van het besluit van Werkgever de administratieve werkzaamheden in Zwolle te concentreren is door Werkneemster niet ter discussie gesteld, zodat de kantonrechter dit tot uitgangspunt neemt. Het tegenvoorstel van Werkneemster gedurende twee dagen per week thuis werkzaamheden te verrichten stuit bij Werkgever op bezwaren, omdat Werkneemster in verband daarmee beschikking moet hebben over stukken (facturen) die bij voorkeur op het kantoor van Werkgever moeten blijven. De kantonrechter acht dit bezwaar uiteindelijk voldoende aannemelijk gemaakt, hoewel ook de indruk bestaat dat Werkgever vanwege de haar irriterende opstelling van Werkneemster niet (meer) gemotiveerd is aan (gedeeltelijk) thuiswerken haar medewerking te verlenen.

f.
Werkneemster heeft onweersproken gesteld dat zij pogingen heeft ondernomen in de voorbije periode dichter bij huis een baan te vinden en dat zij daarin, mede ten gevolge van haar gevorderde leeftijd, niet is geslaagd. Haar positie op de arbeidsmarkt is daarom bepaald niet florissant te noemen, al moet daarbij wel worden aangetekend dat de na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vermoedelijk intredende werkloosheid mede het gevolg is van de keuze van Werkneemster zelf de arbeidsovereenkomst te doen beëindigen.

g.
De gevolgen van de keuze van Werkgever de arbeid te Zwolle te concentreren komen geheel voor haar rekening en risico.

Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, en alle overige, hiervoor niet expliciet benoemde omstandigheden, is de kantonrechter van oordeel dat factor C op 0,7 moet worden vastgesteld.

Mocht u op het terrein van arbeidsrecht en ontslag vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle

Zaaknr.  : 542238 HA VERZ 11-31
Datum  : 19 april 2011

Beschikking in de zaak van:

Werkneemster,
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
verder te noemen Werkneemster,
gemachtigde mr. X,
tegen

de besloten vennootschap Werkgever B.V.,
gevestigd te Zwolle,
verweerster,
verder te noemen Werkgever,
gemachtigde mr.Y,.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

–  het verzoekschrift binnengekomen op 17 februari 2011
–  het verweerschrift binnengekomen op 1 april 2011
–  de brief met bijlagen namens Werkneemster van 4 april 2011.

De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. Vervolgens is de uitspraak op heden bepaald.

Het geschil

Werkneemster verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden, met toekenning van een vergoeding van € 55.000,00.
Werkgever heeft niet het verzoek tot ontbinding maar wel het verzoek tot toekenning van een vergoeding tegengesproken.

De beoordeling

1.1
Tussen partijen staat het volgende vast.

1.2
Werkneemster, geboren [1954], is op 1 februari 2007 in loondienst van Werkgever getreden. Aanvankelijk, op 19 augustus 2002, was zij in dienst getreden van Arboplanning B.V., later geheten Metaplanning B.V.
De functie van Werkneemster is medewerkster financiële administratie. Haar salaris bedraagt € 2.533,33 bruto per maand en haar arbeidsduur is 28 uren per week (4 x 7 uren). Werkneemster verrichtte haar werkzaamheden voorheen te Voorburg. Werkgever heeft haar onderneming ingaande 1 september 2010 gereorganiseerd en de administratieve werkzaamheden te Zwolle geconcentreerd, ten gevolge waarvan Werkneemster met een reistijd woon-werkverkeer (van ‘deur tot deur’ met openbaar vervoer) van bijna twee uren enkele reis is geconfronteerd.

1.3
Werkgever heeft in verband met de bezwaren van Werkneemster tegen de reistijd aan haar meerdere voorstellen gedaan waaronder ook voorstellen om te komen tot een beëindiging van het dienstverband. Zo heeft Werkgever onder meer aangeboden dat gedurende het eerste halfjaar twee uren reistijd als werktijd worden aangemerkt en het daaropvolgende halfjaar één reisuur als werktijd, naast een volledige vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer gedurende de periode van één jaar. In december 2010 heeft Werkgever voorgesteld dat Werkneemster tot 1 april 2011 op vier werkdagen van 10.00 tot 14.30 uur zal werken en daarna de overeengekomen 28 contractsuren per week, tenzij Werkneemster haar contractsuren zou willen aanpassen aan hetgeen zij haalbaar acht. Werkneemster heeft geen van deze voorstellen geaccepteerd.

1.4
Gerekend vanaf 11 oktober 2010 verricht Werkneemster haar werkzaamheden te Zwolle, nadat zij zich aanvankelijk ziek had gemeld. Zowel volgens de bedrijfsarts (spreekuurverslagen van 3 september 2010 en van 7 oktober 2010) als de verzekeringsarts van het UWV (second opinion op verzoek van Werkneemster van 7 oktober 2010) was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte echter geen sprake. Het door de verplaatsing van de werkzaamheden naar Zwolle ontstane arbeidsconflict is als oorzaak van de klachten van Werkneemster aangewezen.

1.5
Werkgever heeft op 6 september 2010 een ontslagvergunning aangevraagd, welke aanvraag na verweer van de kant van Werkneemster, op 28 oktober 2010 is afgewezen.

2.
Aangezien Werkneemster de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt en Werkgever zich bij dat verzoek neerlegt, zal de arbeidsovereenkomst op verzoek van Werkneemster worden ontbonden. Van strijd met een opzegverbod is niet gebleken.
Het twistpunt betreft de vraag of Werkneemster recht heeft op een vergoeding en zo ja, tot welk bedrag. In verband hiermee overweegt de kantonrechter het volgende.

3.
De kantonrechter acht met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.
a.
Werkneemster heeft ter zitting aangevoerd dat zij op medische gronden niet in staat is gedurende vier dagen per week met de trein naar en van Zwolle te reizen. Volgens Werkneemster kan zij het treinreizen thans alleen volhouden omdat zij pijnstillers slikt en ’s avonds vroeg naar bed gaat.
Deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de hiervoor genoemde spreekuurverslagen en de second opinion volgt niet dat Werkneemster medisch gezien niet tot bedoeld treinreizen in staat is. Evenmin is deze stelling aannemelijk gemaakt door middel van het spreekuurverslag van 24 januari 2011 waarnaar Werkneemster in dit verband heeft verwezen. Ook in dit verslag heeft de bedrijfsarts wederom vastgesteld dat de klachten van Werkneemster voortkomen uit ‘onwelbevinden door het conflict’. De bedrijfsarts acht Werkneemster arbeidsgeschikt nadat zij met haar werkgever heeft gesproken, waarbij de bedrijfsarts kennelijk doelt op de oplossing van het gerezen conflict samenhangend met de bedrijfsverplaatsing.
b.
De stelling van Werkneemster dat zij medisch gezien niet in staat is vier dagen per week naar en van Zwolle met de trein te reizen blokkeert wel elke (financiële) oplossing van het conflict, tenzij de arbeidstijd per week wordt gehalveerd zodat Werkneemster slechts twee dagen per week hoeft te reizen wat volgens haar nog wel haalbaar is. Die halvering is echter ook geen optie voor Werkneemster. De kantonrechter heeft partijen om die reden tijdens de mondelinge behandeling niet naar de onderhandelingstafel verwezen om alsnog een voor beide partijen acceptabele financiële regeling overeen te komen. Door middel van een andere financiële regeling kan aan de bezwaren van Werkneemster immers niet worden tegemoetgekomen.
c.
De hiervoor onder 1.3 verwoorde voorstellen van Werkgever zijn niet onredelijk te noemen, maar wel aan de magere kant. Gegeven de gevorderde leeftijd van Werkneemster, waarbij reizen eerder als een bezwaar wordt ervaren, en de totale reisduur per dag (in totaal 4 uren per dag bij een werkdag van 7 uren), had van Werkgever een ruimhartiger voorstel mogen worden verwacht. Vooral de gewenningsperiode ten aanzien van de reistijd is aan de korte kant (uiteindelijk beperkt tot 1 april 2011, al was de reële werktijd tot die datum wel beperkt tot slechts 4½ uren per dag, immers van 10.00 tot 14.30 uur), terwijl ook de periode waarin de reiskosten worden vergoed (één jaar) aan de korte kant is. Daarbij moet dan wel weer worden aangetekend dat een ruimhartiger voorstel niet tot een oplossing had geleid, gegeven de bezwaren van Werkneemster tegen het reizen op vier dagen.
d.
Van Werkneemster kan in redelijkheid niet worden verlangd te verhuizen nu zij onweersproken heeft gesteld dat haar echtgenoot zelfstandig ondernemer (in VOF-verband) is, wat een verhuizing bezwaarlijk maakt. Overigens heeft Werkneemster aanvankelijk gesteld dat haar gezin afhankelijk is van haar inkomen, maar die stelling is kennelijk slechts ten dele juist.
e.
De redelijkheid van het besluit van Werkgever de administratieve werkzaamheden in Zwolle te concentreren is door Werkneemster niet ter discussie gesteld, zodat de kantonrechter dit tot uitgangspunt neemt. Het tegenvoorstel van Werkneemster gedurende twee dagen per week thuis werkzaamheden te verrichten stuit bij Werkgever op bezwaren, omdat Werkneemster in verband daarmee beschikking moet hebben over stukken (facturen) die bij voorkeur op het kantoor van Werkgever moeten blijven. De kantonrechter acht dit bezwaar uiteindelijk voldoende aannemelijk gemaakt, hoewel ook de indruk bestaat dat Werkgever vanwege de haar irriterende opstelling van Werkneemster niet (meer) gemotiveerd is aan (gedeeltelijk) thuiswerken haar medewerking te verlenen.
f.
Werkneemster heeft onweersproken gesteld dat zij pogingen heeft ondernomen in de voorbije periode dichter bij huis een baan te vinden en dat zij daarin, mede ten gevolge van haar gevorderde leeftijd, niet is geslaagd. Haar positie op de arbeidsmarkt is daarom bepaald niet florissant te noemen, al moet daarbij wel worden aangetekend dat de na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vermoedelijk intredende werkloosheid mede het gevolg is van de keuze van Werkneemster zelf de arbeidsovereenkomst te doen beëindigen.
g.
De gevolgen van de keuze van Werkgever de arbeid te Zwolle te concentreren komen geheel voor haar rekening en risico.

4.
Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, en alle overige, hiervoor niet expliciet benoemde omstandigheden, is de kantonrechter van oordeel dat factor C op 0,7 moet worden vastgesteld.

5.
Hoewel de datum van indiensttreding 1 februari 2007 bedraagt heeft Werkneemster voldoende aannemelijk gemaakt dat haar ten tijde van haar indiensttreding is meegedeeld dat voor wat betreft haar anciënniteit zal worden gerekend met de datum 19 augustus 2002. Dit volgt uit de e-mail van de heer [H] van 4 april 2011 die Werkneemster ter zitting heeft getoond. In die e-mail staat onder meer ‘dat voor de medewerkers, zoals jij, die op verzoek van ons overgegaan zijn van Metaplanning naar Werkgever de datum van indiensttreding bij Metaplanning (destijds Arboplanning) gehandhaafd wordt als eerste datum indiensttreding’.
De arbeidsovereenkomst zal met ingang van 1 mei 2011 worden ontbonden.

6.
Een en ander leidt tot de volgende met behulp van de computer gegenereerde berekening:
Naam:  Werkneemster
Geboortedatum:  [1954] (56 jaar bij uitdiensttreding)
Datum in dienst:  19-8-2002
Datum uit dienst:  1-5-2011
Ongewogen dienstjaren:  8 jaren, 8 maanden, 12 dagen
Afgeronde dienstjaren:  9
Gewogen dienstjaren:
> 55: 2x 2 jaar: 4
45 – 55: 7x 1½ jaar: 10,5

Totaal:  14,5
Brutoloon:  € 2.736 per maand
Waarvan vakantievergoeding:  € 202,67 per maand
Correctiefactor:  0,7
Vergoeding:  € 27.770,36

7.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, tenzij Werkneemster van haar recht tot intrekking gebruikt maakt. In dat geval zal zij de proceskosten van Werkgever tot het hierna genoemde bedrag moeten vergoeden.

De beslissing

De kantonrechter:

1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2011, tenzij Werkneemster haar verzoek uiterlijk 29 april 2011 te 12.00 uur intrekt door middel van een aan de griffier van de sector kanton gestuurde brief/fax die uiterlijk voornoemd tijdstip moet zijn ontvangen;

2.
kent aan Werkneemster een vergoeding toe van € 27.770,36 bruto en veroordeelt Werkgever tot betaling van dit bedrag aan Werkneemster tenzij Werkneemster haar verzoek tijdig intrekt;

3.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen, tenzij Werkneemster haar verzoek intrekt, in welk geval zij ter zake van salaris gemachtigde € 400,00 aan Werkgever is verschuldigd;

4.
wijst het meer of anders verzochte af.

(bron:www.rechtspraak.nl)