Samenwerkingsovereenkomst – bewijs bestaan en inhoud

Deze zaak draait om een vordering tot (onder meer) betaling van facturen uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst op basis van een bepaald tariefstelsel. De rechtbank oordeelt, dat eiseres het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst moet bewijzen en ook moet bewijzen dat de toepasselijkheid van de tarievenmatrix is overeengekomen
Hebt u met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van ondernemingsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 201202 / HA ZA 10-1080

Vonnis van 23 maart 2011

in de zaak van

de commanditaire vennootschap
TRANSPORT,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. X,

tegen

1.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2.  de vennootschap naar buitenlands recht
LTD,
gevestigd te ,
gedaagden,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna Eiseres, Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het tussenvonnis van 15 september 2010
–  het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2010
–  de akte houdende overlegging producties van Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2
–  de antwoordakte van Eiseres.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  Vanaf 2002 stelt Eiseres trucks en chauffeurs aan Gedaagde sub 1. ter beschikking. Met enige regelmaat hebben zij contact met elkaar over de door Eiseres te hanteren tarieven.

2.2.  Wat de tarieven betreft, noemt Eiseres tegenover Gedaagde sub 2 op 4 oktober 2005 € 0,70 (‘our fixed km rate’) voor Poolse vrachtauto’s en € 0,80 (‘the standard of the diesel’) voor megatrucks.

2.3.  Op 19 juni 2006 wordt door Eiseres een ‘first draft’ van een overeenkomst die hierna ook als het partnership agreement zal worden aangeduid, aan Gedaagde sub 2 toegestuurd. Een belangrijk onderdeel van deze voorgenomen overeenkomst is een self-billing-system waarin de facturering is gekoppeld aan een tarievenmatrix. Deze tarievenmatrix houdt kort gezegd in dat het tarief progressief is naarmate een kleiner aantal kilometers is gereden en degressief naarmate een groter aantal is gereden uitgaande van een prognose op jaarbasis.

2.4.  Op 27 juni 2006 wordt een lijst met actiepunten ‘to be worked out in relation to the partnership agreement’ opgesteld.

2.5.  Deze actiepuntenlijst wordt onder meer op 25 januari 2007 en 16 mei 2007 aangepast. Eiseres neemt dan op: ‘based on km at the rate of 0.745 (standing till 1-1-2008, then each year an increase will be made on the NEA figures (…))’.

2.6.  Bij e-mail van 12 juni 2007 stuurt Eiseres een versie van die datum van het draft agreement, het concept van het partnership agreement, aan Gedaagde sub 2 met in de begeleidende tekst onder meer de woorden ‘Now we expect to have a sound document ready for signing in which we agree on headlines.’

2.7.  Op een vergadering van 4 oktober 2007 worden afspraken gemaakt, die worden weergegeven in een door Eiseres opgesteld e-mailbericht van 8 oktober 2007. Dit luidt onder meer: ‘– based on the matrix we have in the draft, we have to make conclusion, that the mileages we make a year is less then aspected. – Therefor we have to change the rate from 0.745 to 0.766, from the first of October 07, to not effect the basic rate for this year in this moment we agreed to higher the feul charge from 8-10-07 with 2%’.

2.8.  In ditzelfde verslag staat: ‘There is an agreement of the payment therms, as in the draft contract.’

2.9.  Door Gedaagde sub 2 zijn notulen opgesteld van besprekingen op 7 en 8 november 2007, waarin onder Rates-2008 staat: ‘Eiseres has fully considered this area. Current standard rates to 31st December 2007 are € 0.745/km plus an element for a fuel surcharge. The 2008 base rate being tabled they argue needs to be € 0.80/km plus fuel surcharge mechanism. This represents an increase of 7.4% and is their lowest figure. This to be considered. Action-Currie.’

2.10.  In deze notulen staat onder ‘Initiatives’ onder meer: ‘consider fixed rate rather than km rates’.

2.11.  In een e-mail van 2 mei 2008 aan Gedaagde sub 2 blikt Eiseres terug op een tele-meeting en stelt zij onder meer: ‘We suggest to set the rate at this moment on € 0,86 per km (…). Then by the end of the year we agree on the average true km’s during the year and we find the right rate level, resulting in either an additional charge or a pay-back (…). Besides this, the fuel-surcharge stays in place as it is.’
2.12.  Gedaagde sub 2 reageert op 6 mei 2008 per e-mail: ‘I have discussed the option of potentially fixing a rate and making an adjustment at the end of the year – our finance director is not in favour of this and basically will not sanction this (…). Regrettably therefore I think we need to face up to the fact that we have possibly reached a point where it seems Currie are no longer able to give Eiseres what they want/expect, nor indeed can Eiseres deliver Curries’ expectations (…).’

2.13.  Een memorandum van Eiseres d.d. 4 februari 2008 stelt als base rate voor de zes maanden vanaf 1 februari 2008 € 0,78 voor met daarbij de toeslag voor brandstof.
Per e-mail van 20 februari 2008 volgt een voorstel van Eiseres voor een extra korting zodat € 0,74 voor drie maanden zal worden aangehouden vanaf 1 maart 2008 ‘met de fuel op 0’.

2.14.  Hierop reageert Gedaagde sub 1. op dezelfde dag per e-mail: ‘We gaan akkoord met de door jouw voorgetelde prijs van € 0,74 per computer kilometer, waarbij de brandstof toeslag op 0% wordt bepaald. Zoals telefonisch overeengekomen gaat deze € 0,74/km niet pas op 1 maart in, maar op 23 februari.’

3.  Het geschil
3.1.  Eiseres vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 tot betaling van € 423.632,00, opgebouwd uit posten van € 117.906,48, € 49.913,52 en € 255.812,00, vermeerderd met rente vanaf 15 augustus 2009 en kosten. Zij stelt dat partijen, tussen wie een samenwerkingsovereenkomst bestond, in juni 2006 zijn overeengekomen de matrix zoals voorzien in het partnership agreement te hanteren voor de berekening van de door Eiseres te hanteren tarieven. Ten onrechte hebben Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 nagelaten de desbetreffende facturen te voldoen. Subsidiair stelt Eiseres dat Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 voor het gevorderde bedrag ongerechtvaardigd verrijkt zijn. Zij stelt bij dagvaarding de overeenkomst tussen partijen te ontbinden.
–  Het bedrag van € 117.906,48 is het bij brief van 24 juli 2009 aan Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 aangekondigde en op 30 juli 2009 aan Gedaagde sub 2 in rekening gebrachte verschil in overeengekomen kilometertarieven en de kilometerproductie over 2008.
–  Het bedrag van € 49.913,52 is het bij brief van 24 juli 2009 aan Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 aangekondigde en op 30 juli 2009 aan Gedaagde sub 2 in rekening gebrachte verschil in overeengekomen kilometertarieven en de kilometerproductie over 2009 tot en met periode 5.
–  Het bedrag van € 255.812,00 is het verschil van het in totaal aan Eiseres verschuldigde verminderd met € 117.906,48 en € 49.913,52.

3.2.  Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 voeren verweer. Zij stellen in hoofdzaak dat partijen steeds vervoerovereenkomsten hebben gesloten in het kader van een raamovereenkomst waarvan de inhoud periodiek werd herzien. Het in 2006 en 2007 gevoerde overleg over een samenwerkingsovereenkomst, het partnership agreement, heeft niet tot enig bindend eindresultaat geleid. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.

4.  De beoordeling
De partijen bij de overeenkomst(en) en het toepasselijke recht

4.1.  Aanvankelijk werden overeenkomsten, al dan niet in het kader van een raamovereenkomst, gesloten tussen Eiseres en Gedaagde sub 1., zo blijkt uit de stukken. Er is volgens Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 sprake geweest van contractsovername door Gedaagde sub 2. De stukken bevestigen dit, naar het oordeel van de rechtbank, ten dele. In ieder geval onderhandelt Eiseres met Gedaagde sub 2 over het voorgenomen partnership agreement.

4.2.  Nu nog niet vaststaat, zoals hieronder zal blijken, of enig deel van dit partnership agreement tot een verbintenis heeft geleid, kan nog niet worden beslist wie partijen zijn bij de overeenkomst(en) waarop Eiseres haar vordering baseert. In ieder geval is Gedaagde sub 1. partij in de beginperiode en blijkt ook in 2008 nog met haar overeenstemming over de tarieven te worden gezocht (2.13 en 2.14 hierboven).

4.3.  De beantwoording van de vraag welk recht op de vordering van toepassing is, moet de rechtbank thans nog in het midden laten, zo blijkt uit het voorgaande.

Raamovereenkomst of samenwerkingsovereenkomst

4.4.  Eiseres stelt bij dagvaarding dat tussen haar, Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 ‘de facto’ een samenwerkingsovereenkomst bestaat vanaf 2002. Daargelaten wat zij in dit verband met ‘de facto’ bedoelt, is de vraag of er een overeenkomst bestond van belang omdat zij aangeeft dat de inhoud van deze overeenkomst in 2006 is gewijzigd en omdat zij deze samenwerkingsovereenkomst stelt te ontbinden.

4.5.  Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 betwisten het bestaan van de door Eiseres bedoelde samenwerkingsovereenkomst en spreken slechts van een raamovereenkomst die vanaf 2004 gold.

4.6.  Nu het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst wordt betwist, is het aan Eiseres dit te bewijzen.

De inhoud van de overeenkomst(en), mogelijke toepasselijkheid van de tarievenmatrix

4.7.  De vraag naar de inhoud van de overeenkomst(en) is beperkt tot de vraag welke tarieven in 2007, 2008 en 2009 van toepassing waren. Zoals ter comparitie was afgesproken hebben Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 zich bij akte over de totstandkoming van de tarieven uitgelaten. Eiseres heeft daar bij akte op gereageerd.

4.8.  Eiseres stelt dat in het self billing systeem de tarieven uit de matrix gebruikt werden, zoals voor het eerst in de bijeenkomst van 7 en 8 juni 2006 en later op 3 en 4 oktober 2006 was overeengekomen. “Het self billing systeem was erop gericht de administratieve handelingen zoveel mogelijk te beperken,” is namens haar ter comparitie verklaard. Daarover bestaat geen discussie. De vraag is alleen volgens welke tarieven dit gebeurde. “Het gehanteerde tarief was gebaseerd op het aantal kilometers van het voorgaande jaar en toen achteraf bleek dat er veel minder kilometers waren gereden, diende herberekening plaats te vinden met nafacturatie. De basis hiervoor is te vinden in het tweede concept van de overeenkomst”, aldus Eiseres ter comparitie. Eiseres verwijst naar het concept van 12 juni 2007 (2.6) onder 3a sub 1, waar staat:

3) Rates
a) Parties agree to a four dimensional rate matrix reflecting (…)
i) Annual kilometres (fixed costs coverage, which annual km’s are annually reconciled where under or over performance is settled between parties)

4.9.  Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 betogen van hun kant dat niet overeengekomen was dat de matrix al tussen partijen zou gelden. De basis voor de tarievenberekening was volgens haar de jaarlijkse vaststelling binnen het kader van de raamovereenkomst tussen partijen. “In e-mailverkeer”, zo is ter comparitie namens Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 betoogd, “liggen de overeenkomsten die de basis vormen voor de in 2007, 2008 en 2009 toegepaste tarieven.” Zij beroepen zich op de onder 2 hierboven weergegeven e-mailwisseling waarin telkenjare de tarieven werden aangepast. De conclusie van Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 luidt op dit onderdeel dat als tarieven golden € 0,700/km in 2005, € 0,710/km in 2006, € 0,745/km in 2007 en in 2008 en € 0,740/km in 2009.

4.10.  Eiseres voert bij herhaling aan dat over het draft contract overeenstemming was bereikt en dat daar in de door Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 bedoelde e-mailcommunicatie regelmatig naar wordt verwezen. Daaraan verbindt zij de conclusie dat de inhoud van het draft contract tussen partijen overeengekomen was. Deze conclusie is echter noch logisch juist noch in overeenstemming met de van weerskanten aangevoerde feiten. Dat kennelijk overeenstemming over onderdelen van het draft contract was bereikt in de onderhandelingen tussen partijen, betekent, nu steeds sprake is van een draft contract niet méér dan dat een onderhandelingsresultaat was bereikt. Eiseres voert geen feiten of omstandigheden aan die erop duiden dat daarmee ook een verbintenis tot stand gekomen was met de inhoud van een deel van de concept overeenkomst, maar stelt wel dat dit gebeurd is.

4.11.  Nu de juistheid van Eiseress stelling niet vaststaat, dient zij deze te bewijzen.

Bewijsopdracht aan Eiseres

4.12.  In het voorgaande is volgens de hoofdregel van het bewijsrecht beslist dat Eiseres op twee punten bewijs moet leveren. Het is aan haar te bewijzen dat er (1) tussen partijen een samenwerkingsovereenkomst bestond vanaf 2002 en dat (2) in juni 2006 of in oktober 2006 tussen Eiseres en Gedaagde sub 2 overeengekomen is dat de tarievenmatrix zoals bedoeld in het concept partnership agreement al van toepassing zou zijn hetzij in deze samenwerkingsovereenkomst hetzij op de overeenkomsten die in het kader van de tussen partijen bestaande raamovereenkomst werden gesloten.

De gevorderde bedragen

4.13.  De gevorderde bedragen zijn Gedaagde sub 1., Gedaagde sub 2 noch de rechtbank duidelijk. Eiseres stelt dat de tarievenmatrix zoals vastgesteld in oktober 2006 ertoe leidde dat Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 haar over 2007 € 141.228,00, over 2008 € 138.275,00 en over 2009 € 46.629,00 verschuldigd waren. Indien en voor zover Eiseres ervan uitgaat dat de rechtbank vervolgens op grond van deze stelling aan de hand van de producties bij dagvaarding reconstrueert hoe Eiseres tot de gevorderde bedragen komt, verzaakt zij haar stelplicht. Desondanks zal de rechtbank, nu het debat tussen partijen hierover op gang gekomen is, haar in de gelegenheid stellen de gevolgde redenering toe te lichten bij akte.

De subsidiaire grondslag van de vordering

4.14.  De subsidiaire grondslag van de vordering is ongerechtvaardigde verrijking. Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 zouden ongerechtvaardigd verrijkt zijn omdat zij, wanneer de vordering op haar primaire grondslag niet wordt toegewezen, volgens niet marktconform tarief betaald hebben aan Eiseres.

4.15.  De vordering komt op deze grondslag niet voor toewijzing in aanmerking. Als komt vast te staan dat niet met de matrix werd gewerkt bij de tariefbepaling tussen partijen, volgt daaruit niet dat Eiseress wederpartij ongerechtvaardigd is verrijkt. De subsidiaire grondslag van Eiseress vordering houdt in wezen in dat slechts de matrixtarieven marktconform waren en dat de tarieven niet anders dan marktconform vastgesteld konden worden. Reeds omdat partijen om allerlei redenen van marktconforme prijzen kunnen en mogen afwijken, moet de hier bedoelde stelling van Eiseres worden verworpen.

Ontbinding van de overeenkomst

4.16.  Eiseres verklaart bij dagvaarding de overeenkomst tussen partijen te ontbinden. Zij vordert kennelijk op grond daarvan € 97.500,00. Hierbij is niet duidelijk welke inhoud de overeenkomst heeft die zij ontbindt. Kennelijk bedoelt zij de de facto bestaande samenwerkingsovereenkomst die deel uitmaakt van haar bewijsopdracht. Hierover kan pas worden geoordeeld als Eiseres bewijs heeft geleverd. Evenmin is duidelijk hoe Eiseres haar schade begroot. Dit dient zij nog gespecificeerd toe te lichten en de rechtbank zal haar in de gelegenheid stellen dat bij akte te doen.

De door Eiseres te nemen akte

4.17.  Onder 4.13 en 4.16 is beslist dat Eiseres de gelegenheid krijgt bij akte haar stellingen nader toe te lichten. Zij kan hiertoe een akte nemen op de onder 5.2 bedoelde datum, ter gelegenheid van het eerste getuigenverhoor of na enquête. Gedaagde sub 1. en Gedaagde sub 2 zullen in de gelegenheid worden gesteld te reageren.

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  draagt Eiseres op te bewijzen
–  dat er tussen partijen een samenwerkingsovereenkomst bestond vanaf 2002 en
–  dat in juni 2006 of in oktober 2006 tussen Eiseres en Gedaagde sub 2 overeengekomen is dat de tarievenmatrix zoals bedoeld in het concept partnership agreement al van toepassing zou zijn hetzij in deze samenwerkingsovereenkomst hetzij op de overeenkomsten die in het kader van de tussen partijen bestaande raamovereenkomst werden gesloten,

5.2.  bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 april 2011 voor uitlating door Eiseres of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

5.3.  bepaalt dat Eiseres, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.  bepaalt dat Eiseres indien zij getuigen wil laten horen de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden april tot en met juni 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,

5.5.  bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,

5.6.  bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.7.  houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron: www.rechtspraak.nl)