Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Op de handelwijze van de werknemer valt een en ander aan te merken, maar deze handelwijze rechtvaardigt niet ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter komt tot het oordeel dat hetgeen door [WERKGEVER] is aangevoerd onvoldoende is om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Het komt de kantonrechter voor dat, gelet op het feitencomplex zoals dat is gepresenteerd, [WERKGEVER] te snel heeft geconcludeerd dat het dienstverband diende te eindigen, daar waar haar ook andere mogelijkheden ten dienste stonden om kenbaar te maken dat zij de gang van zaken niet acceptabel vond, zodat om die reden de handelwijze van [WERKGEVER] als disproportioneel moet worden aangemerkt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen

Mocht u omtrent een ontbinding arbeidsovereenkomst vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton

Locatie Leeuwarden

zaak-/rolnummer: 346373 \ VZ VERZ 11-34

beschikking van de kantonrechter d.d. 22 maart 2011

inzake

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [WERKGEVER] B.V.,
hierna te noemen: [WERKGEVER],
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster,
gemachtigde: mr. X,

tegen

[verweerster],
hierna te noemen: [verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr.Y.

Het procesverloop
[WERKGEVER] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 18 februari 2011, verzocht de tussen haar en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.

Het verweerschrift van [verweerster] is binnengekomen op 11 maart 2011.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011. De gemachtigde van [WERKGEVER] heeft voorafgaand aan de zitting nog een productie in het geding gebracht. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigden van hebben het standpunt van hun cliënten toegelicht aan de hand van pleitnotities.

Motivering
1.  [verweerster], geboren op [datum], is sedert [datum] in dienst bij [WERKGEVER], laatstelijk in de functie van HR manager.

Standpunt [WERKGEVER]
2.1  [WERKGEVER] heeft gesteld dat het vertrouwen in [verweerster] ernstig en onherstelbaar is geschonden als gevolg van handelen van [verweerster] en dat dit een verandering van omstandigheden oplevert. Op grond hiervan verzoekt [WERKGEVER] de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

2.2  [verweerster] is werkzaam als HR manager en verantwoordelijk voor de commerciële regio’s in Noord-Nederland en als zodanig is zij belast met ontwikkeling, uitvoering en controle van het personeelsbeleid en advisering daaromtrent en heeft zij de verantwoordelijkheid voor adequate personeels- en salarisadministratie. Haar functioneel leidinggevende is de heer [A]. Hiërarchisch leidinggevende is sinds 1 september 2009 de HR directeur mevrouw [B]. [WERKGEVER] heeft een reorganisatie ondergaan. Eerder rapporteerde [verweerster] aan de toenmalig directeur van cluster Noord, de heer [C]. Deze is vanaf februari 2009 niet meer werkzaam in die functie en hij mocht geen arbeidsvoorwaardelijke regelingen meer accorderen. In zijn plaats is de heer [F] als algemeen directeur hem, ook op HR gebied, opgevolgd en [verweerster] moest nadien aan hem rapporteren.

2.3  Eind 2010 is [WERKGEVER] bekend geworden met een digitale brief waarin de salarisontwikkeling van [verweerster] was aangegeven over de periode vanaf 2008 tot en met 2011. Deze brief was gedateerd op 10 maart 2008, maar uit de computergegevens bleek dat de brief was opgemaakt op 3 december 2009. De brief bevond zich ook niet in het fysieke personeelsdossier. Ook trof [WERKGEVER] in het digitale dossier een brief aan met een betrekking tot afspraken omtrent wijziging van de leaseautoregeling voor [verweerster]. Het betrof het opwaarderen van de leasecategorie en verval van de eigen bijdrage voor privégebruik per 1 januari 2009. Deze brief was gedateerd op 2 december 2008 maar blijkens de computergegevens opgesteld op 19 september 2009. De in deze brieven genoemde wijzigingen zijn ook doorgevoerd. De voorwaarden ten aanzien van de leaseregeling bleken daarbij feitelijk per september 2009 te zijn gewijzigd en de door [verweerster] tussen 1 januari 2009 en september 2009 betaalde eigen bijdrage is na het opstellen van de brief teruggestort.

2.4  Het is bij [WERKGEVER] gebruikelijk dat jaarlijks een bevestigingsbrief wordt opgesteld ten aanzien van de aanpassing van arbeidsvoorwaarden. In zowel het fysieke als digitale dossier van [verweerster] bevonden zich twee brieven, van 10 maart 2008 en 10 februari 2009, met bevestiging van de salarisverhogingen voor de jaren 2008 en 2009. De brief aangaande 2008 was gedateerd op 10 maart 2008 en ook op die datum in het computersysteem opgesteld. Het bevreemdt [WERKGEVER] dat de afspraken over de salarisontwikkeling niet in die brieven zijn opgenomen.

2.5  De brieven met betrekking tot de salarisontwikkeling en de leaseautoregeling zijn geantedateerd en dat is in strijd met de normen en waarden zoals [WERKGEVER] die binnen haar bedrijf propageert. [C] was op het moment van het opstellen van die brieven niet meer in functie en niet bevoegd om deze afspraken te accorderen. [verweerster] wist dit en wist tevens dat dergelijke afspraken moesten worden geaccordeerd door de HR directeur. Zij had [B] of [F] hiervan op de hoogte moeten stellen. Of de in de brieven vermelde afspraken eerder mondeling met [C] zijn gemaakt is voor [WERKGEVER] niet van belang; waar het om gaat is dat [verweerster] door het antedateren valsheid in geschrifte heeft gepleegd en haar leidinggevenden daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Als HR manager heeft zij een eigen verantwoordelijkheid en had zij zo niet mogen handelen, te meer nu het om haarzelf ging.

2.6  [verweerster] is op 24 januari 2011 geconfronteerd met deze bevindingen. Blijkens haar reactie was zij zich van geen kwaad bewust omdat het slechts ging om het vastleggen van al eerder gemaakte afspraken. Zij heeft er hierbij blijk van gegeven een stuk ethisch besef te missen en dat kan haar als professional worden aangerekend. [WERKGEVER] heeft als gevolg van een en ander geen enkel vertrouwen meer in [verweerster] en wenst daarom ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.7  Aangezien de huidige situatie volledig door toedoen van [verweerster] is ontstaan dient haar geen vergoeding te worden toegekend.

Standpunt [verweerster]
3.1  [verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij stelt daarbij dat er geen gronden zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

3.2  Er bestaat binnen [WERKGEVER] geen standaardprocedure met betrekking tot het vastleggen van wijzigingen in de arbeidsrechtelijke sfeer. De gebruikelijke gang van zaken was dat afspraken mondeling of schriftelijk werden gemaakt. [C] stond erom bekend dat hij veel mondeling regelde en vaak zaken niet schriftelijk vastlegde.

3.3  In 2008 was [C] gerechtigd om de afspraken omtrent de arbeidsvoorwaarden te maken en de afspraken zijn daarin ook rechtsgeldig tot stand gekomen. Anders dan door [WERKGEVER] is gesteld is de positie van [C] feitelijk vanaf 2008 niet veranderd, hij bleef de drijvend kracht achter het cluster Noord. Wel is juist dat [B] boven [verweerster] is komen te staan. Het is echter pas per 1 april 2010 tot een herstructurering van de organisatie gekomen.

3.4  In februari 2008 is tussen [verweerster] en [C] een traject met betrekking tot de salarisopbouw afgesproken naar aanleiding van het zwaarder worden van de functie van [verweerster]. Deze afspraak is toen wel meteen geëffectueerd maar niet schriftelijk vastgelegd. Dit is pas gebeurd in december 2009, nadat financieel directeur [D] had gevraagd of alle met [verweerster] gemaakte afspraken wel in voldoende mate waren vastgelegd.

3.5  Eind 2008 heeft de logistiek manager [E] aan [C] te kennen gegeven dat [verweerster] in een te lage leaseautocategorie zat. Ter correctie zijn hieromtrent afspraken gemaakt die per 1 januari 2009 zouden ingaan. Als gevolg van administratieve achterstand zijn die afspraken pas in de loop van 2009 geëffectueerd. In beide gevallen heeft [verweerster] in opdracht van [C] de afspraken achteraf schriftelijk vastgelegd en ook in zijn opdracht voorzien van de datum waarop de afspraken zijn gemaakt. Het is dan ook juist dat deze data niet overeenkomen met de data waarop die brieven zijn opgesteld.

3.6  Er is geen sprake van het antedateren van afspraken. Alleen de brieven waarop die afspraken zijn vastgelegd zijn achteraf opgesteld en gedateerd met de oorspronkelijke afspraakdatum. [verweerster] handelde in opdracht van [C] en heeft daarin geen kwaad gezien. Van enig frauduleus handelen is geen sprake. De gang van zaken had voor [verweerster] ook geen enkel voordeel. Voorts heeft [B] in december 2009 ook een kopie van de gemaakte afspraken van de financieel directeur [D] gekregen en dat heeft toen niet tot vraagtekens geleid.

3.7  Op 24 januari 2011 is [verweerster] er volledig onverwacht mee geconfronteerd dat zij fraude zou hebben gepleegd en dat [WERKGEVER] beëindiging van het dienstverband wilde. [verweerster] had geen mogelijkheid om haar kant van het verhaal te doen. Inmiddels is binnen de organisatie bekend gemaakt dat zij niet zal terugkeren in verband met malversaties. Dit heeft [verweerster] diep geraakt.

3.8  [verweerster] stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor het geval het verzoek wordt toegewezen, verzoekt [verweerster] om toekenning van een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule met een factor C=4.
Beoordeling
4.  De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.

5.1  Uit hetgeen door [WERKGEVER] is gesteld en ter zitting nader is toegelicht begrijpt de kantonrechter dat zij zich niet op het standpunt stelt dat [verweerster] de verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden, waarop de afspraken waar het hier om gaat betrekking hebben, niet zou toekomen. Zij heeft in dit kader ook gesteld dat het haar niet gaat om de inhoud van de afspraken.

5.2  Alhoewel [WERKGEVER] niet voluit en ondubbelzinnig heeft betwist dat de afspraken omtrent de gewijzigde arbeidsvoorwaarden daadwerkelijk in februari 2008 en december 2008 zijn gemaakt, heeft zij daarbij door middel van een aantal opmerkingen wel vraagtekens gezet. [verweerster] heeft daarentegen bij haar verweer verklaringen overgelegd van de hiervoor genoemde personen [C], [D] en [E]. De inhoud van deze verklaringen ondersteunt hetgeen zij heeft aangevoerd omtrent het tijdstip en de inhoud van de bewuste afspraken omtrent salarisopbouw en de leaseregeling. Voorts heeft zij onbetwist gesteld dat in ieder geval de afspraken omtrent de salarisopbouw direct, vanaf 1 maart 2008, zijn geëffectueerd en [WERKGEVER] heeft dat niet weerlegd. De kantonrechter acht het gelet op hetgeen door partijen hieromtrent is aangevoerd voldoende aannemelijk dat de afspraken omtrent de wijzigingen zijn gemaakt in februari 2008 en december 2008.

6.1  [WERKGEVER] is gevallen over het vastleggen van deze arbeidsvoorwaarden, de handelwijze van [verweerster] daarbij, met name het antedateren van de brieven waarin de gewijzigde arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd en het niet informeren van haar leidinggevenden, en haar reactie nadat zij hiermee werd geconfronteerd.

6.2  Of er met de wijze van vastleggen van de afspraken bij [WERKGEVER] geldende procedures zijn geschonden is niet aannemelijk geworden. [verweerster] heeft betwist dat er voorheen standaardprocedures bestonden met betrekking tot het wijzigen van arbeidsvoorwaarden en [WERKGEVER] heeft dit niet verder onderbouwd dan met de stelling dat arbeidsvoorwaardelijke gesprekken schriftelijk werden vastgelegd. [WERKGEVER] heeft ook niet gemotiveerd weersproken dat er, zoals ook blijkt uit de door [verweerster] overgelegde verklaringen van [D] en [E], in ieder geval bij [C] sprake was van een situatie waarbij veelvuldig mondelinge afspraken werden gemaakt die niet werden vastgelegd.

6.3  Er van uitgaande dat de bewuste afspraken reeds eerder waren gemaakt, en deels ook direct geëffectueerd, kan er eind 2009, ten tijde van het schriftelijk vastleggen daarvan, worden gesproken van een reeds bestaande situatie. Bezien vanuit die situatie heeft [verweerster] zich naar het oordeel van de kantonrechter terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van het antedateren van afspraken. Dat de brieven waarin deze afspraken alsnog formeel zijn vastgelegd wel zijn geantedateerd naar afspraakdatum, overigens naar door [WERKGEVER] niet is weersproken op instigatie van [C], doet dan aan de juistheid van de inhoud niet af. [WERKGEVER] heeft het in dit verband over accorderen door [C]. Maar van accorderen, in de betekenis van alsnog toestemming geven aan, is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, hoogstens van het bevestigen achteraf.

6.4  Partijen verschillen van mening over de vraag tot wanneer [C] nog de bevoegde persoon was met betrekking tot het accorderen van arbeidsvoorwaarden, maar uit hetgeen hieromtrent gesteld kan in ieder geval worden afgeleid dat [C] daartoe tot en met eind 2008 nog bevoegd was. Ook indien hij ten tijde van het opstellen van de brieven geen bevoegdheden meer had om wijzigingen in arbeidsvoorwaarden overeen te komen, hoeft dat er naar het oordeel van de kantonrechter niet aan in de weg te staan dat hij uit hoofde van zijn vroegere bevoegdheden wijzigingen die waren overeengekomen toen hij nog wel bevoegd was alsnog bevestigde. In dit licht bezien heeft [WERKGEVER] ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom [verweerster] eind 2009 haar leidinggevenden nog van de eerder overeengekomen wijzigingen op de hoogte had moeten brengen en kan de kantonrechter het verwijt dat zij [verweerster] hieromtrent maakt niet volgen. Overigens heeft [WERKGEVER] niet weersproken dat [B] via [D] eind 2009 van de gewijzigde voorwaarden op de hoogte is gebracht.

7.  De kantonrechter is overigens wel van oordeel dat de handelwijze van [C] en [verweerster] bij eerste beschouwing de schijn wekt van een opzetje om [verweerster] achteraf betere arbeidsvoorwaarden te doen toekomen. In die zin kan hun handelwijze dan ook als onzorgvuldig worden aangemerkt en de vraag is gerechtvaardigd of de vastlegging achteraf niet op andere, door [WERKGEVER] als meer transparant aangemerkte, wijze had moeten plaatsvinden en of [verweerster] zich, zeker gezien haar functie en verantwoordelijkheden, daarvan ook niet meer bewust had moeten zijn, ook nadat zij hierover door [WERKGEVER] is aangesproken. Dit doet er echter aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af.

8.  Hiermee komt de kantonrechter tot het oordeel dat hetgeen door [WERKGEVER] is aangevoerd onvoldoende is om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Het komt de kantonrechter voor dat, gelet op het feitencomplex zoals dat is gepresenteerd, [WERKGEVER] te snel heeft geconcludeerd dat het dienstverband diende te eindigen, daar waar haar ook andere mogelijkheden ten dienste stonden om kenbaar te maken dat zij de gang van zaken niet acceptabel vond, zodat om die reden de handelwijze van [WERKGEVER] als disproportioneel moet worden aangemerkt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen

9.  De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

Beslissing
De kantonrechter:

wijst het verzoek af;

compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
(bron: www.rechtspraak.nl)