Advocaat Auteursrecht – onderzoeksplicht

Inbreuk op auteursrecht. In de zaak die hier wordt besproken draait het om en grafisch vormgever doe de illustratie heeft verzorgd op de menukaart van een pizzeria. Na de verkoop pizzeria aan een derde gebruikt ook deze derde de illustratie op diverse andere documenten. De grafisch vormgever neemt het standpunt in, dat hij deze derde daarvoor geen toestemming heft gegeven. Kantonrechter verbiedt verder gebruik van de illustratie en wijst schadevergoeding toe.

De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.

Partijen verschillen van mening over het feit of [b] onrechtmatig jegens [a] heeft gehandeld door zonder diens toestemming de “illustratie” te gebruiken als logo in diverse reclame uitingen van zijn pizzeria. Voor beoordeling van dit geschil dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
a. rust op de afbeelding van de “illustratie” auteursrecht?
b. zo ja, komt dit auteursrecht [a] toe als maker van het werk?
c. zo ja, heeft [b] inbreuk gemaakt op dit auteursrecht en is hem dit toe te rekenen?

Voor beantwoording van de onder a vermelde vraag dient te worden beoordeeld of de “illustratie” voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Of een zeker voortbrengsel kan worden aangemerkt als een werk in auteursrechtelijke zin wordt in belangrijke mate bepaald door waarderingen van feitelijke aard. Beoordeeld dient te worden of het voortbrengsel in zijn totaliteit bezien een eigen en oorspronkelijk karakter bezit. De kantonrechter is van oordeel dat de getekende “illustratie” is aan te merken als een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat valt onder de omschrijving, die artikel 10 van de Auteurswet 1912 geeft van werken, waarop auteursrecht bestaat, en derhalve vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming.

Voor beantwoording van de vraag of dit auteursrecht aan [a] toekomt, dient te worden vastgesteld of [a] de maker is van de “illustratie”. Uit artikel 4 van de Auteurswet 1912 volgt een bewijsvermoeden ten gunste van degene die op of in het openbaar gemaakte werk als maker wordt aangeduid, dan wel bij gebreke van die aanduiding, degene die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem, die het openbaar maakt. Ook uit de algemene regels van de bewijslastverdeling kan een dergelijk bewijsvermoeden worden afgeleid: degene die het makerschap pretendeert, verdient in de regel het geloof, behoudens bewijs van het tegendeel.
Uit de door [a] overgelegde stukken (de schetsen, facturen, en de verklaring van de familie [c]) kan voorshands worden afgeleid dat [a] de ontwerper is van de “illustratie”. Aangezien [b] zich slechts beroept op de stelling dat [a] niet als maker is aangeduid op het werk en/of de schetsen, en verder niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en op welke gronden aan [a] geen auteursrecht zou toekomen, is de kantonrechter van oordeel dat [a] als maker van de “illustratie” moet worden aangemerkt, en komt hem uit dien hoofde het auteursrecht toe. Nu de auteursrechtelijke bescherming mitsdien voortvloeit uit de wet is het stellen van beperkingen in algemene voorwaarden niet noodzakelijk. Derhalve kan in het midden blijven of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [a] en de familie [c].

De vraag die vervolgens voorligt is de vraag of [b] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [a]. Nu [b] heeft erkend de “illustratie” te hebben gebruikt in diverse reclame uitingen van de pizzeria, en voort vaststaat dat [b] daarvoor geen toestemming heeft gekregen van [a], staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van [a] vast.

Partijen twisten over het feit of deze inbreuk aan [b] moet worden toegerekend. [a] is van mening dat dit het geval is, nu [b] volgens hem op de hoogte was van de rechten van [a] en op [b] voorts een onderzoeksplicht rust ten aanzien van het bestaan van auteursrechten op de “illustratie”. [b] stelt echter te goeder trouw te hebben gehandeld, nu hij door de familie [c] niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten en enig kenmerk van auteursrecht op het werk ontbreekt, waardoor hij niet heeft stilgestaan bij een eventuele onderzoeksplicht.

Vast staat dat op de “illustratie” geen copyright-notice of andere aanduiding is geplaatst waardoor [b] bedacht had moeten zijn op rechten van derden. Ondanks dit feit is de kantonrechter van oordeel dat op [b] in ieder geval een minimale onderzoeksplicht rust en hij de “illustratie” niet zonder meer als logo voor zijn bedrijf heeft mogen gaan gebruiken. [b] had alvorens de “illustratie” op die wijze te gaan gebruiken zich ervan dienen te vergewissen bij de vorige eigenaar van de pizzeria dat het hem vrijstond dit te doen.

Daaraan doet niet af de stelling van [b] dat hij door de familie [c] niet op de hoogte is gesteld van de rechten van [a], welke stelling overigens door [a] uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt betwist.
Nu [b] niet heeft voldaan aan de gestelde onderzoeksplicht, is de inbreuk op het auteursrecht hem toe te rekenen, en is hij aansprakelijk voor de door [a] als gevolg van die inbreuk geleden schade. [b] heeft de hoogte van de door [a] gevorderde schadevergoeding niet betwist, zodat de vordering sub II als verder onweersproken zal worden toegewezen.

Hebt u met betrekking tot auteursrecht vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze IE advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton

Locatie Sneek

zaak-/rolnummer: 185476 \ CV EXPL 05-1595

vonnis van de kantonrechter
datum uitspraak: 12 april 2006

inzake

[a],
hierna te noemen: [a],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. X,

tegen

[b], h.o.d.n. Pizzeria [x],
hierna te noemen: [b],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procederende in persoon.

Procesverloop

1.  Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [a] gevorderd om:
I. [b] te verbieden inbreuk te plegen op de auteursrechten van [a] op straffe van verbeurte door [b] aan [a] van een dwangsom van € 1.000,00 per verveelvoudiging waarmee [b] dit verbod overtreedt en € 5.000,00 per dag of dagdeel dat een openbaarmaking waarmee voormeld verbod wordt overtreden voorduurt;
II. [b] te veroordelen tot betaling aan [a] van een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van de door [a] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding;
III. [b] te veroordelen om aan [a] te betalen een bedrag van € 300,00 terzake buitengerechtelijke kosten;
IV. [b] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[a] heeft daarbij tien producties in het geding gebracht.
[b] heeft bij antwoord, onder overlegging van zeven producties, de vordering betwist.

Na repliek (met drie producties) en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.

Feiten

2.  In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
[a] is ontwerper en drijft sinds 1962 samen met zijn echtgenote een full-service bureau voor grafische vormgeving genaamd Studio [voornaam] [a].
In 1999 heeft [a] in opdracht van Pizza Express Sebastiano, destijds eigendom van de familie [c], een menukaart voor de pizzeria (productie 1 bij dagvaarding) ontworpen en daarvan in totaal 4500 stuks geleverd. Op de voorzijde van de menukaart is een illustratie van een italiaans stadje geplaatst, verder te noemen de “illustratie”.
De familie [c] heeft de pizzeria omstreeks 5 juni 2003 overgedragen aan [b].
De pizzeria wordt door hem gedreven onder de naam Pizzeria [x].
Bij de overdracht is het restant van de door [a] geleverde menukaarten door de familie [c] achtergelaten in het bedrijf. Op voorstel van de familie [c] is de “illustratie” onderaan in de afscheidsbrief van 4 juni 2003 (productie 4 conclusie van antwoord) opgenomen, welke ter gelegenheid van de overdracht is verspreid.
De “illustratie” is door [b] gebruikt in advertenties, bestelbonnen, wijnflesetiketten, stempelkaarten, ansichtkaarten, visitekaartjes en een andere menukaart. [b] heeft hiervoor geen toestemming verkregen van [a].

Standpunten

3.1.  [a] stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge artikel 1 van de Auteurswet 1912 auteursrechthebbende is op de door hem ontworpen menukaart en meer in het bijzonder op de “illustratie”. Het uitsluitend recht om de menukaart en de daarin opgenomen “illustratie” te verveelvoudigen en openbaar te maken komt om die reden [a] toe. Gelet hierop is het stellen van beperkingen aan het gebruik in algemene voorwaarden volgens [a] niet nodig. Derden behoeven voor het gebruik mitsdien toestemming van [a].
Door het uitgebreide gebruik van [b] van de “illustratie” in allerlei nieuwe uitlatingen van de pizzeria, heeft de “illustratie” het karakter van een logo gekregen. Nu [b] daarvoor geen toestemming heeft verkregen van [a], maakt hij inbreuk op het auteursrecht van [a] en heeft hij onrechtmatig jegens hem gehandeld. Bij schrijven van 28 juli 2004 is [b] aangesproken op de auteursrechtinbreuk en aansprakelijk gesteld voor de door [a] geleden schade, te begroten op € 2.000,00 aan misgelopen inkomsten, bestaande uit het gebruikelijke honorarium van [a] voor een dergelijk logo. [b] is niet ingegaan op sommaties dan wel schikkingsvoorstellen, zodat [a] genoodzaakt werd [b] in rechte te betrekken.
3.2.  In reactie op het na te melden verweer van [b] voert [a] het volgende aan.
[a] biedt bewijs aan van de stelling dat hij de maker van de “illustratie” is met alle middelen rechtens.
[a] betwist voorts uitdrukkelijk de stelling dat [b] door de vorige eigenaar niet is gewezen op de rechten van [a] en verwijst daartoe naar de inhoud van de als productie 12 bij repliek overgelegde brief van mevrouw [c-d]. Hierin verklaart zij [b] destijds op de rechten van de maker van de illustraties te hebben gewezen, en geeft zij tevens aan dat [b] jegens haar heeft verklaard te weten welke rechten het betrof.
Bij de overdracht van de Pizzeria verkreeg [b] slechts de eigendom van het restant van de menukaarten en ten hoogste het recht om dit restant te verspreiden. Uit het feit dat bij de overdracht door de familie [c] geen uitdrukkelijk voorbehoud is gemaakt ten aanzien van het gebruik van de menukaarten, mocht [b] niet afleiden dat hij de “illustratie” los van de menukaart voor allerlei doeleinden mocht gebruiken, noch uit het feit dat bij de “illustratie” geen naam was geplaatst.

Ook uit het idee van [voornaam] [c] om de “illlustratie” op de afscheidsbrief van de familie af te beelden mocht [b] niet afleiden dat hij de “illustratie” als logo mocht gaan gebruiken. Voor het eenmalige gebruik van de afbeelding op de afscheidsbrief van de familie [c] was speciaal toestemming verleend aan de familie.
[a] stelt voorts dat het algemeen bekend is dat niemand een illustratie zonder meer als logo voor zijn of haar bedrijf kan gaan gebruiken. Op [b] rust volgens hem een onderzoeksplicht ten aanzien van het bestaan van auteursrechten. [b] had op zijn minst bij mevrouw [c-d] moeten verifiëren of hij wel gerechtigd was om de “illustratie” als logo te gebruiken. [b] wist, althans had behoren te weten dan wel had op eenvoudige wijze kunnen weten dat hij inbreuk maakte. Om die reden is de inbreuk hem volgens [a] toe te rekenen.
[a] betwist dat [b] de inbreuk direct heeft gestaakt en overlegt hiertoe een advertentie in het huis-aan-huisblad EXTRA van december 2005.
Met betrekking tot de door [b] bij conclusie van antwoord gestelde geleden schade stelt [a] deze vordering niet als eis in reconventie te beschouwen nu de vordering onduidelijk is en niet is voorzien van een behoorlijke toelichting. Subsidiair verzoekt [a] afwijzing van de vordering.

4.  [b] erkent de “illustratie” te hebben gebruikt in diverse reclame uitingen van de pizzeria, doch stelt zich primair op het standpunt dat niet duidelijk is of [a] wel auteursrecht toekomt nu de “illustratie” niet is voorzien van de naam van de maker dan wel enig ander kenmerk van auteursrecht. Ook uit de omschrijving van de werkzaamheden zoals vermeld op de factuur is volgens [b] niet af te leiden dat [a] de “illustratie” daadwerkelijk heeft ontworpen. De door [a] in het geding gebrachte schetsen zijn volgens [b] geen bewijs, nu deze niet zijn gedateerd dan wel gesigneerd.
Subsidiair, in het geval [a] wel auteursrecht heeft, stelt [b] dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en hem niets te verwijten valt.
Door het ontbreken van enige aanwijzing van intellectueel eigendom bij de menukaart en de “illustratie” was [b] niet op de hoogte van de rechten van [a]. Voorts is [b] door de familie [c] niet gewezen op eventuele rechten. Zij hebben [b] eerder aangespoord om de “illustratie” te gaan gebruiken. [b] is van mening dat [a] de familie [c] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat er rechten op zijn werk rusten, waardoor zij hem niet goed hebben kunnen inlichten. De inbreuk zou daarom aan [a] zelf te wijten zijn.
Door het ontbreken van enige aanwijzing op de menukaart/”illustratie” dan wel waarschuwing van de zijde van de familie [c] heeft [b] geen moment stil gestaan bij een eventuele onderzoeksplicht van zijn kant. Eerst na ruim een jaar is hij via de stichting Beeldrecht gewezen op de vermeende inbreuk en heeft hij het gebruik van de “illustratie” direct gestaakt. [b] is dan ook van mening dat de gestelde inbreuk hem niet kan worden toegerekend.
De buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze procedure dienen naar de mening van [b] voor rekening van [a] te komen.
[b] stelt tot slot schade te hebben geleden, bestaande uit de kosten van het laten ontwerpen van een nieuw logo en het opbouwen van herkenbaarheid van dit logo. [b] begroot deze schade op € 5.000,00.

Beoordeling

5.1.  Partijen verschillen van mening over het feit of [b] onrechtmatig jegens [a] heeft gehandeld door zonder diens toestemming de “illustratie” te gebruiken als logo in diverse reclame uitingen van zijn pizzeria.
Voor beoordeling van dit geschil dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
a. rust op de afbeelding van de “illustratie” auteursrecht?
b. zo ja, komt dit auteursrecht [a] toe als maker van het werk?
c. zo ja, heeft [b] inbreuk gemaakt op dit auteursrecht en is hem dit toe te rekenen?

5.2.  Voor beantwoording van de onder a vermelde vraag dient te worden beoordeeld of de “illustratie” voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Of een zeker voortbrengsel kan worden aangemerkt als een werk in auteursrechtelijke zin wordt in belangrijke mate bepaald door waarderingen van feitelijke aard.
Beoordeeld dient te worden of het voortbrengsel in zijn totaliteit bezien een eigen en oorspronkelijk karakter bezit. De kantonrechter is van oordeel dat de getekende “illustratie” is aan te merken als een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat valt onder de omschrijving, die artikel 10 van de Auteurswet 1912 geeft van werken, waarop auteursrecht bestaat, en derhalve vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming.

5.3.   Voor beantwoording van de vraag of dit auteursrecht aan [a] toekomt, dient te worden vastgesteld of [a] de maker is van de “illustratie”. Uit artikel 4 van de Auteurswet 1912 volgt een bewijsvermoeden ten gunste van degene die op of in het openbaar gemaakte werk als maker wordt aangeduid, dan wel bij gebreke van die aanduiding, degene die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem, die het openbaar maakt. Ook uit de algemene regels van de bewijslastverdeling kan een dergelijk bewijsvermoeden worden afgeleid: degene die het makerschap pretendeert, verdient in de regel het geloof, behoudens bewijs van het tegendeel.
Uit de door [a] overgelegde stukken (de schetsen, facturen, en de verklaring van de familie [c]) kan voorshands worden afgeleid dat [a] de ontwerper is van de “illustratie”. Aangezien [b] zich slechts beroept op de stelling dat [a] niet als maker is aangeduid op het werk en/of de schetsen, en verder niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en op welke gronden aan [a] geen auteursrecht zou toekomen, is de kantonrechter van oordeel dat [a] als maker van de “illustratie” moet worden aangemerkt, en komt hem uit dien hoofde het auteursrecht toe. Nu de auteursrechtelijke bescherming mitsdien voortvloeit uit de wet is het stellen van beperkingen in algemene voorwaarden niet noodzakelijk. Derhalve kan in het midden blijven of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [a] en de familie [c].

5.4.  De vraag die vervolgens voorligt is de vraag of [b] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [a]. Nu [b] heeft erkend de “illustratie” te hebben gebruikt in diverse reclame uitingen van de pizzeria, en voort vaststaat dat [b] daarvoor geen toestemming heeft gekregen van [a], staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van [a] vast.
Partijen twisten over het feit of deze inbreuk aan [b] moet worden toegerekend. [a] is van mening dat dit het geval is, nu [b] volgens hem op de hoogte was van de rechten van [a] en op [b] voorts een onderzoeksplicht rust ten aanzien van het bestaan van auteursrechten op de “illustratie”. [b] stelt echter te goeder trouw te hebben gehandeld, nu hij door de familie [c] niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten en enig kenmerk van auteursrecht op het werk ontbreekt, waardoor hij niet heeft stilgestaan bij een eventuele onderzoeksplicht.
Vast staat dat op de “illustratie” geen copyright-notice of andere aanduiding is geplaatst waardoor [b] bedacht had moeten zijn op rechten van derden. Ondanks dit feit is de kantonrechter van oordeel dat op [b] in ieder geval een minimale onderzoeksplicht rust en hij de “illustratie” niet zonder meer als logo voor zijn bedrijf heeft mogen gaan gebruiken. [b] had alvorens de “illustratie” op die wijze te gaan gebruiken zich ervan dienen te vergewissen bij de vorige eigenaar van de pizzeria dat het hem vrijstond dit te doen.

Daaraan doet niet af de stelling van [b] dat hij door de familie [c] niet op de hoogte is gesteld van de rechten van [a], welke stelling overigens door [a] uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt betwist.
Nu [b] niet heeft voldaan aan de gestelde onderzoeksplicht, is de inbreuk op het auteursrecht hem toe te rekenen, en is hij aansprakelijk voor de door [a] als gevolg van die inbreuk geleden schade. [b] heeft de hoogte van de door [a] gevorderde schadevergoeding niet betwist, zodat de vordering sub II als verder onweersproken zal worden toegewezen.

5.5.  Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen is de vordering zoals weergegeven onder sub I toewijsbaar, in die zin dat het [b] verboden zal worden het werk van [a] te gebruiken, te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, tenzij dit gebeurt met toestemming van [a]. De aan deze veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

6.   [a] vordert buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voorwerk II ten bedrage van € 300,00. Deze kosten komen voor toewijzing in aanmerking indien zij verrichtingen betreffen die niet worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. De kantonrechter is van oordeel dat [a] met de door hem gegeven omschrijving van de verrichtingen en de in het geding gebrachte correspondentie voldoende heeft aangetoond dat er op voldoening buiten rechte gerichte werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, zodat deze toewijsbaar zijn.

7.  Ten aanzien van de door [b] bij conclusie van antwoord gestelde geleden schade overweegt de kantonrechter deze schadevergoeding niet als eis in reconventie te beschouwen, nu [b] daartoe onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd.
Voor zover door [b] met deze stelling een beroep op verrekening wordt gedaan in de zin van artikel 6: 136 BW, zal dit beroep worden afgewezen nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.

8.  [b] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

Beslissing

De kantonrechter:

verbiedt [b] na betekening van dit vonnis ieder gebruik, iedere verveelvoudiging en/of iedere openbaarmaking van het werk van [a] zonder voorafgaande schriftelijke toestemming, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding van dit verbod en € 1.000,00 per dag of dagdeel dat een openbaarmaking waarmee voormeld verbod wordt overtreden voortduurt, met een maximum van € 10.000,00;

veroordeelt [b] tot betaling aan [a] van een bedrag groot € 2.300,00 (zegge: drieëntwintighonderd Euro en nul cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 8 december 2005, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [b] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [a] begroot op € 300,00 wegens salaris en op € 277,60 wegens verschotten;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.