Ontbinding arbeidsovereenkomst – ontbindingsverzoek werkgever afgewezen

Ontbinding arbeidsovereenkomst. Ontbindingsverzoek werkgever afgewezen omdat te snel een verlies aan vertrouwen is aangenomen. Kantonrechter oordeelt, dat Werknemer na gesprekken, al dan niet onder leiding van een mediator, eerst een kans moet worden gegeven om zich te rehabiliteren.

Hebt u met betrekking tot een ontbinding van een arbeidsovereenkomst vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle

Zaaknr.  : 532391 HA VERZ 10-352
Datum  : 1 maart 2011

Beschikking in de zaak van:

de stichting WONINGSTICHTING WERKGEVER,
gevestigd te ,
verzoekende partij,
verder te noemen Werkgever,
gemachtigde mr. X,

tegen

Werknemer,
wonende te [woonplaats]
verwerende partij,
verder te noemen Werknemer,
gemachtigde mr. Y.

Verloop van de procedure

De volgende stukken bevinden zich in het dossier:
-verzoekschrift met producties
-verweerschrift met producties
-brief namens [Werkgever] met producties van 20 januari 2011
-brief namens [Werkgever]met productie van 21 januari 2011
-brief namens Werknemer met productie van 11 februari 2011
-brief namens [Werkgever] met productie van 14 februari 2011.

De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2011 plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht.
Daarna is de uitspraak op vandaag vastgesteld.

Geschil

Werkgever verzoekt, kort samengevat, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verwe-rende partij].
Werknemer bestrijdt dit verzoek en heeft subsidiair aanspraak gemaakt op een ver-goeding van € 35.000, op doorbetaling van zijn (jaar)salaris, en op betaling van € 35.000 smartengeld.

Beoordeling

1.
De kantonrechter gaat van de volgende vaststaande feiten uit.
Werknemer, geboren [1974], is op 1 januari 1994 in loondienst van Werkgever getreden.
Het salaris van Werknemer bedraagt thans € 3.625,– bruto per maand exclusief vakan-tietoeslag. Zijn functie is medewerker bedrijfsbureau.
Bij brief van 8 april 2009 heeft Werkgever Werknemer gedurende drie dagen geschorst omdat Werknemer in strijd met de autorisatieregeling een e-mail van de computer van zijn leidinggevende, de heer [H], heeft verwijderd. Werkgever heeft in verband hiermee aan [ver-werende partij] onder meer het volgende geschreven: ‘U hebt…ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de organisatie in u mag hebben en wij rekenen u die inbreuk zwaar aan.’ en ‘Wij verwachten van u dat u gaat omzien naar een andere werkkring. Binnen werkgever is geen plaats voor mensen die op genoemde wijze het vertrouwen beschamen. U wordt uitgesloten van deelname aan het plenair overleg en overige bedrijfsactiviteiten die niet gerelateerd zijn aan uw functie totdat u een andere werkkring hebt gevonden. U bent en blijft uitgesloten van de rege-ling flexibele beloning’.
Na afloop van de schorsing diende Werknemer onder leiding van de heer [U] zijn werk-zaamheden op een andere afdeling te hervatten.
Op 14 april 2009 heeft Werknemer zich ziek gemeld en hij acht zich onafgebroken, thans gedeeltelijk, te weten voor 50%, arbeidsongeschikt.

2.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is, kort gezegd, gebaseerd op de stelling dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Werkgever heeft desgevraagd ver-klaard geen andere beëindiging van het conflict te willen dan door middel van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Een andere oplossing acht zij niet reëel. Werknemer daarentegen heeft verklaard dat hij, ondanks dit standpunt van Werkgever, zijn werkzaamheden bij haar wil hervatten en hij acht een herstel van de verhouding haalbaar mits ook Werkgever inzet op de continuering van het dienstverband. Ter zitting bleken partijen niet tot overeenstemming te kunnen komen.

3.
De kantonrechter overweegt thans het volgende.
Een verstoorde arbeidsverhouding, waarvan hier evident sprake is, kan een voldoende gewichtige reden vormen de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daarmee is niet gezegd dat een verstoring van de onderlinge verhouding tot een ontbinding móet leiden. Ontbinding kan plaatsvinden indien de verstoring op (een) begrijpelijke en aanvaardbare grond(en) berust of indien de verstoring de uitkomst is van een niet of nauwelijks meer te ontrafelen proces waaraan beide partijen in de loop van de tijd hun ‘bijdrage’ hebben geleverd. Indien één der partijen het vertrouwen te snel heeft opgezegd en de andere partij een herstel van de arbeidsverhouding nog wel mogelijk acht, dan kan er grond bestaan het verzoek tot ontbinding af te wijzen en partijen naar de gesprekstafel te verwijzen, al dan niet onder leiding van een mediator.
De kantonrechter is van oordeel dat deze situatie zich voordoet en overweegt in verband daarmee het volgende.

4.
Vaststaat dat Werknemer aan [H], wiens tijdelijk arbeidscontract niet zou worden verlengd, een link naar een vacaturesite heeft gemaild en vervolgens die e-mail van de computer van [H] heeft verwijderd. Het toezenden en verwijderen van deze, op zichzelf onschuldige, e-mail rechtvaardigt niet dat Werkgever op 8 april 2009 haar vertouwen in Werknemer definitief heeft opgezegd, ook al mocht de computer uitsluitend zakelijk worden gebruikt en was de verwijdering van de e-mail in strijd met de autorisatieregeling. [H] zélf had de inlogcode van zijn computer aan Werknemer verstrekt, en Werkgever had daaruit kunnen en behoren te begrijpen dat [H] er kennelijk geen bezwaar tegen had indien Werknemer in een voorkomend geval zich de toegang tot zijn computer verschafte. Een schriftelijke verklaring van die strekking is door [H] op 19 januari 2010 afgelegd en door Werknemer overgelegd. Van belang is in dit verband uiteraard ook dat [H] de leidinggevende van Werknemer was.

5.
Werkgever heeft de verstoorde arbeidsverhouding mede gebaseerd op een aantal andere, eerdere voorvallen. Volgens Werkgever was Werknemer niet tevreden met zijn functie (die bood hem onvoldoende uitdaging) en zijn salaris (dat was te laag). Werknemer is, aldus Werkgever, medio 2008 op grond van de uitkomsten van een psychologische test te verstaan gegeven dat een promotie er niet in zat, waarna Werknemer een negatieve houding aannam (zoals diens verzet tegen de geldende regels omtrent reizen en roken in eigen tijd). Ook heeft Werknemer zonder positief resultaat bij andere werkgevers gesolliciteerd. Werknemer nam geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen aandeel in de foutieve vaststelling van de zogeheten bedrijfswaarde eind 2008, hoewel de procedure om te komen tot die vaststelling de verantwoordelijkheid van Werknemer was. En eveneens eind 2008 hebben Werknemer en een vrouwelijke collega elkaar in het bijzijn van collega’s fysiek benaderd, wat als ongepast is ervaren, aldus Werkgever.

6.
Werknemer heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Werknemer waardeert de uitkomst van de psychologische test juist positief, en hij bestrijdt dat die uitkomst zijn werkhouding negatief heeft beïnvloed. De foutieve vaststelling van de bedrijfswaarde is volgens Werknemer het gevolg van onjuiste gegevens afkomstig van derden, welke stelling Werkgever ter zitting als juist heeft erkend. Werknemer stelt dat hij (ook) een vriendschappelijke verhouding met bedoelde vrouwelijke collega had en dat van ongewenst en ongepast gedrag geen sprake is geweest.

7.
De kantonrechter stelt vast dat de beweerde kritiek op de houding en het functioneren van Werknemer tot begin april 2009 niet heeft geleid tot een aantoonbare correctie van de kant van Werkgever. Werkgever heeft gesteld dat de eerder genoemde voorvallen niet hebben geleid tot ‘waarschuwingsgesprekken of iets dergelijks’. Op 10 oktober 2008, dus betrekkelijk kort voor het ‘e-mailincident’ heeft de directeur van Werkgever nog aan Werknemer geschreven: ‘Zaken lopen momenteel goed (anders dan vorig jaar). Wat mij betreft mag je ingaande 010109 naar 92% van je schaal. Ik hoop (niet te verwarren met uitgestelde teleurstelling) dat hieruit voldoende waardering blijkt.’ Werknemer had op dat moment een salaris van 84% van de voor hem geldende schaal.
De kantonrechter is van oordeel dat Werkgever de juistheid van haar kritiek op het gedrag en het functioneren van Werknemer voorafgaand aan het e-mailincident niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl vaststaat dat zij die beweerde kritiek niet tijdig en helder met Werknemer heeft gecommuniceerd.

8.
Werkgever is gerechtigd bij de beoordeling van het handelen en nalaten van haar medewerkers een strenge maatstaf te hanteren zoals zij, naar eigen zeggen, voorstaat maar die beoordeling moet wel tot een rechtvaardige, dat wil zeggen een redelijke en billijke uitkomst leiden. Werkgever hanteert blijkens haar ‘Handvest ter ondersteuning en behoud van integriteit, waarden en normen binnen werkgever’ een ‘positieve mensvisie’, dat wil zeggen: ‘De mens is primair geneigd tot het goede en wordt soms verleid tot minder goede dingen’. Uitgaande van deze visie zou er in beginsel ruimte moeten zijn om een medewerker de kans te bieden zijn ‘minder goede dingen’ te corrigeren en hem een herkansing te bieden. Te meer, indien het ‘minder goede’ slechts het onderhavige e-mailincident betreft.

9.
Na de ziekmelding van Werknemer op 14 april 2009 heeft geen gesprek gericht op een mogelijk herstel van de arbeidsverhouding met (de directeur van) Werkgever plaatsgevonden, hoewel Werknemer daarom wel heeft gevraagd. Van de kant van Werkgever is, voortbordurend op haar onverbiddelijke wens afscheid van Werknemer te nemen, ingezet op de re-integratie bij een andere werkgever, al legt artikel 7:658a lid 1 BW het primaat bij de re-integratie in het bedrijf van de eigen werkgever. Slechts indien de werknemer de eigen arbeid niet meer kan verrichten en geen ander passend werk bij de eigen werkgever voorhanden is, kan (beter gezegd: moet) gestreefd worden naar re-integratie bij een andere werkgever. Aanvankelijk (in juni 2009) heeft Werknemer met de re-integratie tweede spoor ingestemd, maar later, in november 2009, is hij daarop teruggekomen en heeft hij zijn wens zijn eigen werk te hervatten, kenbaar gemaakt. Rechtens relevant is de instemming van Werknemer met het tweede spoor hier niet. Immers, dat spoor houdt uitsluitend verband met het door Werkgever gewenste vertrek van Werknemer, terwijl de re-integratie in het eigen werk bij Werkgever mogelijk (Werknemer mocht volgens het advies van de bedrijfsarts van 18 mei 2010 weer 5 x 4 uren per week werken) én verplicht is. De aanvankelijke instemming van Werknemer met het voorstel elders te re-integreren ontslaat Werkgever niet van haar primaire wettelijke plicht ex artikel 7:658a lid 1 BW. Het UWV heeft dan ook op begrijpelijke gronden geoordeeld dat Werkgever niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en aan haar een loonsanctie van 52 weken opgelegd. Dat de functie van Werknemer inmiddels door een derde wordt vervuld is bij dit alles evenmin van belang. Werkgever heeft de ‘vacature’ ontstaan door de arbeidsongeschiktheid van Werknemer en haar wens afscheid van hem te nemen reeds in mei 2009 opgevuld. Zij heeft daarmee veel te voortvarend gehandeld.

10.
De slotsom is dat het verzoek tot ontbinding moet worden afgewezen. Partijen zullen met elkaar in gesprek dienen te gaan. Insteek van het gesprek moet zijn dat Werknemer re-integreert bij Werkgever.

11.
Werknemer zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek Werkgever te veroordelen tot betaling van het salaris gedurende de periode van de loonsanctie, omdat de onderhavige procedure zich daarvoor niet leent. Verwijzing naar de dagvaardingsprocedure op de voet van artikel 69 Rv. kan achterwege blijven omdat niets erop wijst dat Werkgever niet bereid is het salaris te voldoen zolang zij daartoe rechtens is gehouden.

12.
In de uitkomst van de procedure ligt besloten dat Werkgever in de proceskosten wordt veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter:

1.
wijst het verzoek af;
2.
veroordeelt Werkgever in de proceskosten, tot op heden aan de kant van Werknemer begroot op € 400,00 wegens salaris gemachtigde.