Collectief ontslag – ontvankelijkheid verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst

Collectief ontslag – ontvankelijkheid verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst. Deze zaak draait om een collectief ontslagverzoek van de Werkgever tegen 124 werknemers. De kantonrechter oordeelt dat de ontbindingsverzoeken ontvankelijk zijn en bepaalt dat er op korte termijn een nadere behandeling van de individuele ontbindingsverzoeken plaatsvindt. De kantonrechter oordeelt daartoe als volgt.

De Werkgever heeft ervoor gekozen om, in verband met de korte tijdspanne waarin de reorganisatie haar beslag dient te krijgen, de zaken voor te leggen aan de kantonrechter. Het merendeel van de werknemers heeft hiertegen aangevoerd dat bij een omvangrijke reorganisatie als de onderhavige, het UWV Werkbedrijf de aangewezen instantie is om de ontslagaanvragen te beoordelen. De gemachtigde van de FNV heeft er op gewezen dat de keuze voor de afwikkeling van het collectief ontslag via de weg van de kantonrechter op grond van artikel 7: 685 BW er niet toe mag leiden dat specifiek voor het collectief ontslag geldende wettelijke voorschriften door een werkgever niet worden nagekomen.
De kantonrechter is van oordeel dat het UWV Werkbedrijf in beginsel de aangewezen instantie is om te oordelen over een omvangrijke reorganisatie als de onderhavige, doch dat dat niet met zich meebrengt dat de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. Ingevolge artikel 7: 685 BW kan immers ieder der partijen te allen tijde de kantonrechter verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden hanteert de kantonrechter (zoveel mogelijk) de regels zoals die gelden voor ontslagaanvragen via het UWV Werkbedrijf. De Werkgever heeft ter onderbouwing van haar verzoek de gegevens overgelegd die ook in het kader van een ontslagaanvraag bij het UWV Werkbedrijf moeten worden overgelegd.

Hebt u omtrent ontslag UWV Werkbedrijf en/of ontbinding arbeidsovereenkomst vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze ontslag arbeidsrecht advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton

Locatie Heerenveen

zaak-/rolnummer: 335875 \ VZ VERZ 10-366

beschikking van de kantonrechter d.d. 6 december 2010

inzake

de besloten vennootschap
De Werkgever B.V.,
hierna te noemen: De Werkgever,
gevestigd te Gorredijk,
verzoekster,
gemachtigden: mr. X,

tegen

124 verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen: de werknemers.

Het procesverloop
De Werkgever heeft bij verzoekschriften, ingekomen ter griffie op 5 november 2010, verzocht de tussen haar en de werknemers bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.

Behalve 103, 119, 120, 121, 122, 112, 116, 123, 124, 97 en 118 hebben alle verweerders een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. De gemachtigde van De Werkgever heeft voorafgaand aan de zitting producties in het geding gebracht. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigden hebben de standpunten van hun cliënten nader toegelicht.

Vervolgens is beschikking bepaald.

Motivering

De feiten
1.  In deze procedure geldt het volgende als vaststaand.

1.1.  De Werkgever is een 100% dochter van Werkgever2 B.V. (hierna te noemen Werkgever2).
1.2.  De Werkgever vormt samen met haar dochters de divisie houten kozijnen, hierna te noemen DHKD.  In 2009 is besloten om de productievestigingen van houten kozijnen te sluiten. De productie van houten kozijnen is toen geconcentreerd bij De Werkgever.

1.3.  Werkgever2 is per 30 augustus 2010 onder het toezicht van de afdeling Bijzonder Beheer van haar bank, de ABN AMRO Bank, geplaatst.

1.4.  Werkgever2 heeft op 1 november 2010 de Centrale Ondernemingsraad (COR) van Werkgever2 gevraagd om advies over het voorgenomen besluit om de bedrijfsactiviteiten van (onder andere) DHKD te reorganiseren.

1.5.  De Werkgever heeft op 4 november 2010 een melding in het kader van de Wet melding collectief ontslag gedaan bij het UWV Werkbedrijf Friesland.
Het UWV Werkbedrijf heeft bij brief van 9 november 2010 laten weten dat de melding voldoet aan de vereisten die de Wet melding collectief ontslag (met name in artikel 4) stelt.

1.6.  De COR heeft op 22 november 2010 advies uitgebracht. De conclusie van de COR met betrekking tot de gevolgen voor de werknemers en de te nemen maatregelen luidt onder meer: ´De COR is zich ervan bewust dat de voorgenomen maatregelen zullen leiden tot verlies van een groot aantal arbeidsplaatsen en gedwongen ontslagen en onderschrijft de noodzaak van de reorganisatie en de aangekondigde maatregelen. (…). Daarbij stelt de COR ook vast dat, met het indienen van de ontbindingsverzoeken, de ondernemer feitelijk een uitvoeringshandeling verricht heeft die in strijd is met de in de WOR gewaarborgde rechten van de COR. Aan de andere kant begrijpt hij ook dat er sprake is van een crisissituatie die zeer spoedig ingrijpen onontkoombaar maakt.
De COR is, na het bepalen van de ontslagvolgorde bij DVK, geïnformeerd over de gehanteerde selectiemethodiek. Hij heeft de indruk – zonder van alle details op de hoogte te zijn – dat het afspiegelingsbeginsel conform de daarvoor geldende beleidsregels is gehanteerd en dat de ondernemer deze beleidsregels correct heeft toegepast bij het bepalen van de volgorde van de voor ontslag voorgedragen werknemers.
De verantwoordelijkheid voor het afsluiten van een sociaal plan en de individuele belangenbehartiging ligt bij de betrokken vakorganisaties en bij de ondernemer. Wel zou de COR in de gelegenheid moeten worden gesteld kennis te nemen van de maatregelen om de gevolgen voor de werknemers op te vangen en dat is bij het ontbreken van een sociaal plan niet het geval.
De COR heeft onder meer geadviseerd om verder geen uitvoeringshandelingen te verrichten tenzij er een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan is en de financiering van het sociaal plan gewaarborgd is.

1.7.  Werkgever2 heeft met de vakbonden FNV en CNV overleg gevoerd over een Sociaal Plan. Op 23 november 2010 heeft Werkgever2 een eindvoorstel voor een sociaal plan aan de bonden voorgelegd. De bonden hebben dit voorstel niet aanvaard.

1.8.  De COR heeft op 25 november 2010 aan de directie van De Werkgever (onder meer) bericht:
“De COR heeft kennis genomen van het ondernemersbesluit tot reorganisatie van de bedrijfsactiviteiten van DHKD en DDD. Het besluit neemt een aantal adviezen van de COR over. Maar omdat het besluit afwijkt van het advies is de in de WOR opgenomen opschortingstermijn van toepassing. Omdat de COR besloten heeft niet in beroep te gaan bij de ondernemingskamer zal de COR geen verder beroep op deze termijn doen. Wel wil de COR nogmaals een nadrukkelijk beroep doen op aandeelhouders, banken, vakbonden en directie om tot een sociaal plan te komen en de financiering daarvan te waarborgen. Dit is in het belang van de continuïteit van de groep en van De Werkgever.
Overigens moet de COR opmerken dat de vermelding onder 3.2. van het sociaal plan, dat er sprake is van instemming van de COR over de afvloeiingsvolgorde, onjuist is. De COR is in zijn advies niet verder gegaan dat de constatering dat hij de indruk heeft dat de ondernemer de beleidsregels correct heeft toegepast.
De COR heeft kennis genomen van het eindbod dat Werkgever2 BV aan de vakbonden heeft gedaan, van het feit dat er geen overeenstemming is bereikt over het sociaal plan en dat Werkgever2 het sociaal plan eenzijdig heeft vastgesteld als pakket van maatregelen om de gevolgen voor de betrokken werknemers op te vangen. Het COR onthoudt zich van een inhoudelijk oordeel over de te nemen maatregelen, maar acht het ontbreken van een overeenkomst met de vakorganisaties geen aanleiding het hierboven ingenomen standpunt over de opschortingstermijn te wijzigen.

De bedrijfseconomische noodzaak

2.1.  De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak, die met zich meebrengt dat er bij De Werkgever per 1 januari 2011 een reorganisatie wordt doorgevoerd. Dat er sinds 2008 een terugval is van 35 à 40% binnen de woningsector en dat er bovendien sprake is van een gestaag groeiend aandeel van kunststofkozijnen, is van de zijde van de werknemers niet weersproken. De Werkgever heeft ter onderbouwing van haar financiële situatie de jaarcijfers over 2007, 2008, 2009 en de eerste acht maanden van 2010 overgelegd, alsmede een prognose voor 2010 en 2011. De Werkgever heeft aangegeven dat het eigen vermogen is afgenomen en op dit moment negatief is, waardoor er geen eigen financiële middelen zijn om de reorganisatie te bekostigen. Het negatieve resultaat (voor belastingen) over 2010 voor DHKD wordt geschat op € 11,5 miljoen en voor De Werkgever op € 7,8 miljoen. Het verlies voor belasting dat De Werkgever thans lijdt bedraagt gemiddeld ongeveer € 700.000,- per maand. Ook na de reorganisatie zal er voor 2011 nog sprake zijn van een verlies van – geprognosticeerd –
€ 1,6 miljoen. De bank en aandeelhouders zijn desondanks bereid om De Werkgever haar bedrijfsvoering te laten continueren omdat De Werkgever binnen de totale groep een belangrijke bijdrage kan leveren aan het bieden van een totale geveloplossing voor de klanten. Van de zijde van de werknemers is niet gemotiveerd weersproken dat deze financiële situatie aanleiding is tot ingrijpen door de werkgever. De financiële crisis en de gevolgen daarvan voor de bouwsector wordt niet betwist. Tevens is genoegzaam gebleken dat niet verwacht wordt dat vóór 2012 de werkgelegenheid in de bouwsector zal aantrekken.

2.2.  Van de zijde van De Werkgever acht de kantonrechter voorts voldoende toegelicht dat de ABN AMRO Bank eind augustus 2010 heeft aangegeven dat er drastische maatregelen genomen moesten worden. Uit het door de FNV overgelegde rapport van Dubois & Co. registeraccountants blijkt ook dat uit de brief van de bank duidelijk wordt dat de onderneming niet voldoet aan de afgesproken Debt service ratio’s, waardoor de bank het krediet kan opzeggen. Daarom moest er voor eind november 2010 een plan worden opgesteld waaruit het continuïteitsperspectief duidelijk moest worden en waarop een quickscan door Deloitte ten behoeve van de bank diende te worden uitgevoerd. Dit heeft er toe geleid dat het management van Werkgever2 in september en oktober 2010 overleg heeft gevoerd met onder meer de bank, adviseurs en aandeelhouders over de te kiezen strategie en het op te stellen businessplan. De kantonrechter stelt vast dat De Werkgever er daarbij voor gekozen heeft de bedrijfsvoering te richten op die markten waarop De Werkgever in staat is zich te onderscheiden. Op dit moment wordt er niet kostendekkend geproduceerd. De Werkgever heeft daarbij voldoende gemotiveerd aangegeven dat zij haar productie voor 2010 heeft gesteld op 220.000 meter. Om minimaal kostendekkend te produceren, dient het personeelsbestand met ongeveer de helft in te krimpen. Bank en aandeelhouders zijn, zo heeft De Werkgever aangegeven, in overleg over de financiële middelen om de gevolgen van de reorganisatie te financieren.

2.3.  Voor zover de werknemers hebben aangevoerd dat De Werkgever in het verleden onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer door een bedrag van € 26,6 miljoen euro aan het eigen vermogen te ontrekken, door de helft van haar eigen vermogen als dividend uit te keren, door intrekking van de 2: 403 BW verklaring per 8 oktober 2010 en door verdubbeling van de bestuurdersbeloningen, overweegt de kantonrechter dat – voor zover deze verwijten al terecht zijn – deze handelingen niet afdoen aan de huidige financiële situatie van De Werkgever. Niet bepalend is hoe de huidige financiële malaise is ontstaan, maar hoe deze op korte termijn het hoofd kan worden geboden.

De bevoegdheid van de kantonrechter

3.  De Werkgever heeft ervoor gekozen om, in verband met de korte tijdspanne waarin de reorganisatie haar beslag dient te krijgen, de zaken voor te leggen aan de kantonrechter. Het merendeel van de werknemers heeft hiertegen aangevoerd dat bij een omvangrijke reorganisatie als de onderhavige, het UWV Werkbedrijf de aangewezen instantie is om de ontslagaanvragen te beoordelen. De gemachtigde van de FNV heeft er op gewezen dat de keuze voor de afwikkeling van het collectief ontslag via de weg van de kantonrechter op grond van artikel 7: 685 BW er niet toe mag leiden dat specifiek voor het collectief ontslag geldende wettelijke voorschriften door een werkgever niet worden nagekomen.
De kantonrechter is van oordeel dat het UWV Werkbedrijf in beginsel de aangewezen instantie is om te oordelen over een omvangrijke reorganisatie als de onderhavige, doch dat dat niet met zich meebrengt dat de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. Ingevolge artikel 7: 685 BW kan immers ieder der partijen te allen tijde de kantonrechter verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden hanteert de kantonrechter (zoveel mogelijk) de regels zoals die gelden voor ontslagaanvragen via het UWV Werkbedrijf. De Werkgever heeft ter onderbouwing van haar verzoek de gegevens overgelegd die ook in het kader van een ontslagaanvraag bij het UWV Werkbedrijf moeten worden overgelegd.

De WMCO, WOR en CAO

4.1.  De verweren van de werknemers richten zich met name op het handelen van De Werkgever in strijd met de Wet melding collectief ontslag (WMCO), de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en de CAO voor het Timmerbedrijf.

4.2.  De kantonrechter stelt vast dat De Werkgever heeft gehandeld in strijd met de in voormelde wetten en regelingen vastgestelde verplichtingen. Zij heeft niet alleen de wachttijd conform de WMCO en het adviestraject conform de WOR niet afgewacht, zij is zelfs zover gegaan dat zij op 4 november 2010 de noodzakelijke melding op grond van de WMCO en op 1 november 2010 de verplichte adviesaanvraag op grond van de WOR heeft gedaan en reeds op 5 november 2010, zijnde dezelfde dag als waarop de werknemers zijn ingelicht, de ontbindingsverzoeken ingediend bij de kantonrechter. Hiermee heeft De Werkgever uiterst onzorgvuldig gehandeld. Dat de tijdsdruk hier debet aan zou zijn geweest, rechtvaardigt dit handelen niet. De Werkgever had in een veel eerder stadium de bonden en de ondernemingsraad moeten betrekken bij haar voornemen om tot een grootscheepse reorganisatie over te gaan. Daarnaast had van haar verlangd mogen worden dat zij op enigerlei wijze het personeel tijdig had ingelicht over een mogelijk op handen zijnde reorganisatie. Door de gekozen handelwijze heeft zij de werknemers volkomen verrast en tegen zich in het harnas gejaagd.

4.3.  Vraag is echter welke consequenties hieraan verbonden moeten worden.
In dat kader acht de kantonrechter van belang dat een werkgever die voornemens is over te gaan tot collectief ontslag dit tijdig dient te melden aan de vakbonden, met als doel het voorkomen of verminderen van voorgenomen ontslagen en het verzachten van de gevolgen daarvan. De WMCO is niet rechtstreeks van toepassing in geval van een verzoek aan de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, doch voorkomen moet worden dat door de keuze voor de ontbindingsprocedure de belangen van de werknemers onvoldoende worden beschermd. Artikel 6 lid 1 van de WMCO bepaalt dat het UWV ontslagen in het kader van de WMCO niet eerder dan een maand na de melding in behandeling neemt. De maand wachttijd eindigt niet voordat de werkgever aan zijn overlegverplichtingen met de vakbonden en/of de ondernemingsraad heeft voldaan. Niet is vereist dat binnen de maand wachttijd advies is uitgebracht of een sociaal plan is overeengekomen. Het UWV kan besluiten de maand wachttijd buiten toepassing te laten. Daarnaast moet een werkgever op grond van artikel 25 van de WOR een voorgenomen besluit tot inkrimping van de werkzaamheden schriftelijk voorleggen aan de ondernemingsraad. Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
Weliswaar heeft De Werkgever de verplichtingen voortvloeiend uit de WMCO en de WOR geschonden, doch naar het oordeel van de kantonrechter dient dit er niet toe te leiden dat de verzoeken reeds daarom afgewezen moeten worden. Daartoe wordt overwogen dat de COR inmiddels haar advies uit heeft kunnen brengen, waarbij de COR zelf heeft aangegeven geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid de opschortingstermijn in te roepen. Bovendien heeft de COR in haar advies onderkend dat er sprake is van een noodsituatie, waardoor direct ingrijpen gerechtvaardigd wordt geacht. Daarnaast is er overleg gevoerd met de vakbonden over een Sociaal Plan. Partijen hebben hier geen overeenstemming over bereikt, maar tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken is ook gebleken dat verder onderhandelen door zowel de werkgever als de vakbonden weinig zinvol wordt geacht. De door De Werkgever geboden financiële ruimte bedraagt € 1,7 miljoen, terwijl de vakbonden een Sociaal Plan voorstaan dat een waarde van € 3,7 miljoen vertegenwoordigt.
Niet is gesteld of gebleken dat wanneer De Werkgever had gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van de WMCO en de WOR, er op dit moment sprake zou zijn geweest van een andere situatie. Dit brengt met zich mee dat er naar het oordeel van de kantonrechter in de schending van voormelde verplichtingen geen beletselen worden gevonden voor verdere behandeling van de verzoeken.

4.4.  Het bovenstaande geldt eveneens voor schending van artikel 55 van de CAO voor de Timmerindustrie, nu de daarin vastgelegde waarborgen overeenkomen met de waarborgen zoals die zijn vastgelegd in de WMCO en de WOR.

De personele gevolgen

5.  De Werkgever heeft in haar adviesaanvraag aan de COR gemotiveerd aangegeven wat de redenen zijn voor de voorgestelde reorganisatie. De Werkgever heeft ook toegelicht dat zij zich wil gaan richten op andere marktsegmenten waardoor zij een hogere prijs kan vragen voor haar producten. Deze markten kennen een lager productievolume. Op grond van het in de markt verwachte aanwezige verkoopvolume heeft zij haar productie voor 2011 bepaald op 222.000 meter. Tevens is daarbij de berekening gemaakt dat – uitgaande van 220.000 meter te produceren meters en een productiviteit van 1,45 meter kozijnen per manuur – de directe fabrieksorganisatie 103 fte zal bedragen en de kantoororganisatie 30 fte. De kantonrechter acht daarmee de omvang van de personeelsreductie voldoende aannemelijk gemaakt. De Werkgever heeft daarbij aangegeven dat gezien de achtergrond van de reorganisatie er niet of nauwelijks mogelijkheden zullen zijn om de werknemers binnen De Werkgever of gelieerde bedrijven te herplaatsen.

De peildatum

6.  De Werkgever heeft als peildatum voor de toepassing van het afspiegelingsbeginsel 1 januari 2011 genomen, zijnde de datum waarop de reorganisatie gerealiseerd moet zijn. Door de werknemers is hiertegen verweer gevoerd. Zij stellen dat overeenkomstig de door het UWV Werkbedrijf gehanteerde ontslagregels de peildatum niet kan liggen nà de datum van indiening van de ontbindingsverzoeken, zijnde 5 november 2010.
De kantonrechter overweegt dat primair van belang is dat er sprake is van een objectiveerbare peildatum. De datum van 1 januari 2011 voldoet aan dat criterium, nu dit de datum is waarop De Werkgever haar reorganisatie in beginsel doorgevoerd wil hebben. De kantonrechter is echter met de werknemers van oordeel dat het kiezen van een datum die is gelegen na de datum van de indiening van de verzoekschriften niet overeenkomt met de richtlijnen van het UWV Werkbedrijf. Nu in het onderhavige geval echter niet is gesteld of gebleken dat zich in het korte tijdsbestek van 5 november 2010 tot 1 januari 2011 veel personeelsmutaties hebben voorgedaan of zullen voordoen, acht de kantonrechter het gerechtvaardigd dat voor de voorgestane reorganisatie de peildatum van 1 januari 2011 wordt gehanteerd.

Uitzendperiode

7.  Uit de stukken is gebleken dat De Werkgever eventuele uitzendperiodes voorafgaand aan het dienstverband van diverse werknemers niet heeft meegenomen bij de toepassing van het afspiegelingsbeginsel. Hoewel een en ander pas aan orde behoort te komen bij de individuele verweren, merkt de kantonrechter reeds nu op dat het UWV-beleid bij opvolgend werkgeverschap ook geldt ingeval een werknemer na het eindigen van een uitzend- of detacheringsperiode bij de inlener een arbeidsovereenkomst voor het verrichten van dezelfde werkzaamheden sluit. Het UWV neemt voor de toepassing van het afspiegelingsbeginsel als uitgangspunt de datum van de eerste uitzendovereenkomst als datum van indiensttreding voor zover er geen tussenpozen zijn die langer dan drie maanden hebben geduurd, waarbij de onderbrekingen zelf niet worden meegeteld.
Nu de kantonrechter het afspiegelingsbeginsel op dezelfde wijze toetst als het UWV Werkbedrijf, zal bij de beoordeling van de individuele zaken met dit verweer rekening worden gehouden.

Conclusie, vervolg van de procedure en over te leggen stukken

8.  Op basis van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat er in beginsel aanleiding bestaat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten wegens een bedrijfseconomische noodzaak. De Werkgever is in zoverre dan ook ontvankelijk in haar verzoeken.

9.  Voor de vraag of en zo ja, welke verzoeken zullen worden toegewezen, zal een nadere mondelinge behandeling worden gehouden, waarbij de werknemers in de gelegenheid zullen worden gesteld hun individuele verweer nader toe te lichten. Deze nadere mondelinge behandeling zal worden gehouden op maandag 13 december 2010 en op dinsdag 14 december 2010, zoals hierna nader te melden.

10.  De Werkgever heeft in de afzonderlijke verzoekschriften aangegeven welke afdelingen en functies er zijn en voor hoeveel medewerkers per functiecategorie de functie komt te vervallen. De kantonrechter acht het gewenst dat De Werkgever uiterlijk donderdag 9 december 2010 een totaaloverzicht in het geding brengt van de afdelingen, functies en te vervallen functies. Daarbij dient bij de datum indiensttreding rekening te worden gehouden met hetgeen hiervoor over de uitzendperiode is overwogen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 30 november 2010 heeft de gemachtigde van De Werkgever aangegeven dat een aantal voor ontslag voorgedragen medewerkers, conform het overleg met de vakbonden, bij Europrofyl in dienst treedt. De kantonrechter acht het gewenst dat De Werkgever uiterlijk donderdag 9 december 2010 een overzicht in het geding brengt van de werknemers wie dit betreft.

Slotopmerkingen

11.  De Werkgever heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 30 november 2010 aangegeven dat zij het Sociaal Plan, zoals zij dat als eindbod aan de vakbonden heeft voorgelegd, gestand doet. Nu over dit Sociaal Plan geen overeenstemming is bereikt, is de kantonrechter in het kader van onderhavige verzoeken niet aan dit aanbod gebonden. De kantonrechter geeft zowel De Werkgever als de vakbonden dringend in overweging om hun onderhandelingen over een Sociaal Plan voort te zetten.

12.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing
De kantonrechter:

verstaat dat De Werkgever ontvankelijk is in haar verzoek;

bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op de navolgende data en tijdstippen:
– voor de werknemers die worden bijgestaan door de FNV op maandag 13 december 2010 om 09.00 uur;
– voor de werknemers die worden bijgestaan door het CNV op maandag 13 december 2010 om 13.30 uur;
– voor alle overige werknemers op dinsdag 14 december 2010 om 09.00 uur;

draagt De Werkgever op om uiterlijk donderdag 9 december 2010 de stukken als vermeld in rechtsoverweging 10 toe te zenden aan de kantonrechter en aan (de gemachtigden van) de werknemers;

houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron:www.rechtspraak.nl)