geen gebondenheid aan niet-wijzigingsbeding

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak    : 6 oktober 2010

[de man],
wonende te [woonplaats], [land],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,

tegen

[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 1 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 december 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.

De vrouw heeft op 4 mei 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 maart 2010 en 3 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 31 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 15 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man, om met wijziging van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 oktober 2006 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant, met ingang van 1 januari 2008 althans met ingang van datum van indiening van het verzoek, de partneralimentatie op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw (hierna: partneralimentatie).

2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoeken toe te wijzen.

3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de man in zijn beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van de gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:159, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de man is daarvan wel degelijk sprake. De man voert daartoe aan dat het bedrijf van zijn partner, waar hij werkzaam was, op 2 februari 2009 failliet is verklaard. Als gevolg van dit faillissement is hij zijn inkomen kwijt geraakt. Ondanks het feit dat hij in [land] heeft gesolliciteerd naar een vaste baan is het hem als buitenlander niet gelukt er één te bemachtigen. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien heeft hij een doorstart gemaakt met de onderneming van zijn partner. Tot op heden heeft hij geen positief resultaat weten te behalen met de exploitatie van het bedrijf.

5. Het hof overweegt als volgt.

6. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat de vrouw het initiatief heeft genomen om naar een advocaat te gaan om de materiële gevolgen van de echtscheiding te regelen. Het hof heeft het aldus begrepen dat de man niet zelf een gesprek heeft gehad met de door de vrouw ingeschakelde advocaat. De man wenste niet dat de vrouw als gevolg van zijn keuze om naar [land] te verhuizen in de problemen zou komen. De man was en is van mening dat zij dit niet verdiende.

7. De door de vrouw ingeschakelde advocaat heeft een echtscheidingsconvenant opgesteld. De vrouw heeft dit aan de man ter hand gesteld, waarna het door beide partijen is ondertekend. In artikel 1.5 van het echtscheidingsconvenant is het volgende opgenomen:

Het hiervoren bepaalde met betrekking tot de alimentatie kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald.

8. Een beding van niet-wijziging, als hier voor weergegeven, houdt in dat de overeengekomen alimentatie in beginsel niet door de rechter kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Alleen indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker van de wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden, als bedoeld in artikel 1:159, derde lid, BW, kan het beding door de rechter terzijde worden geschoven. Er moet sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de ene partij de andere partij aan het beding zou houden. Het verlies van een baan en daarmee het te niet gaan van een inkomstenbron is naar het oordeel van het hof in beginsel niet zo een uitzonderlijke omstandigheid.

8. Het hof begrijpt uit hetgeen de man ter terechtzitting heeft aangevoerd dat, gezien de wijze waarop het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen, de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten dat hij aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden.

9. Onweersproken is dat de man niet door de advocaat van de vrouw bij tot stand komen van het echtscheidingsconvenant is betrokken. De man heeft voorafgaande aan het ondertekenen van het convenant van de advocaat van de vrouw geen informatie gehad van een deskundige over de strekking en de gevolgen van het in het echtscheidingsconvenant opgenomen
niet-wijzigingsbeding.

10. Gezien de rechtsverhouding die tussen de man en de vrouw bestaat, brengt de redelijkheid en billijkheid met zich mede dat op de advocaat van de vrouw een informatieplicht rustte om de man te informeren over de gevolgen van het
niet-wijzigingsbeding. Nu de advocaat van de vrouw de man niet heeft ingelicht omtrent de verstrekkende gevolgen van het niet-wijzigingsbeding brengt de redelijkheid en billijkheid in dit specifieke geval met zich dat de vrouw geen beroep kan doen op het niet-wijzigingsbeding. De man was vrachtwagenchauffeur en het hof acht het aannemelijk dat de man niet heeft kunnen overzien wat de gevolgen waren van het niet-wijzigingsbeding. Daaraan doet niet af dat hij vóór zijn ondertekening van het echtscheidingsconvenant dit heeft kunnen lezen.

11. Gezien de wijze van tot stand komen van het echtscheidingsconvenant is het hof van oordeel dat de vrouw zich niet kan beroepen op het in het echtscheidingsconvenant opgenomen niet-wijzigingsbeding.

12. Gelet op het voorgaande kan het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant dan ook worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW. Het gaat er daarbij om of het convenant door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, hetgeen de man daartoe heeft aangedragen onvoldoende is om tot een dergelijk oordeel te komen. Het hof kan op basis van de door de man overgelegde (beperkte) financiële gegevens en hetgeen hij ter terechtzitting heeft gesteld niet vaststellen wat zijn inkomen en financiële positie op dit moment is. Voor het hof is het van belang om inzicht te verkrijgen in het huidige inkomen van de man. Niet van belang is de winst van de onderneming in het verleden aangezien er sprake is van een doorstart van een onderneming na een faillissement.

13. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, zij het met een verbetering van gronden, bekrachtigen. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

[bron: rechtspraak.nl]