Echtscheiding – huwelijke voorwaarden – dwaling

In deze zaak draait het om het volgende. Partijen zijn gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden welke onder meer inhouden dat tussen partijen geen enkele vorm van huwelijksgoederengemeenschap zal bestaan. Op 15 januari 2004 is het huwelijk tussen partijen ontbonden.

De vrouw vordert in deze procedure vernietiging van die huwelijkse voorwaarden. In dat kader betoogt zij dat zij ten tijde van het opmaken van die huwelijkse voorwaarden nog geen jaar in Nederland was, zodat zij de Nederlandse taal niet machtig was en de Engelse taal slechts gedeeltelijk. Noch de man noch de notaris of enig ander persoon heeft haar voorgelicht omtrent de (rechts)gevolgen van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden zijn haar niet in concept-vorm verstrekt, ze zijn niet vertaald in de Thaise of Engelse taal, noch is haar op een voor haar begrijpelijke wijze voorgehouden wat de strekking is van deze huwelijkse voorwaarden. De vrouw stelt dat zij de draagwijdte van de huwelijkse voorwaarden nooit heeft begrepen totdat zij in de echtscheidingsprocedure ermee werd geconfronteerd. Voorts stelt de vrouw dat zij nooit volledige scheiding van vermogens heeft gewild en dat zij meende dat het bezoek aan de notaris behoorde tot de noodzakelijke voorbereidselen van het huwelijk.

De man voert daartegen gemotiveerd verweer.

De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat zij een beroep op dwaling doet omtrent het totstandkomen van deze huwelijkse voorwaarden, zodat de huwelijkse voorwaarden voor vernietiging in aanmerking komen.

Ingevolge artikel 6:228 lid 1 Burgerlijk Wetboek is een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar, indien een van de gevallen van lid 1 van dat artikel zich voordoet. Daartoe is allereerst vereist dat de vrouw als dwalende duidelijkheid dient te verschaffen omtrent de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken en omtrent de destijds bestaande werkelijke stand van zaken.

De stellingen van de vrouw bieden hierin geen enkel inzicht. Immers, niet is duidelijk welk huwelijksvermogensregime de vrouw (destijds) voor ogen had ervan uitgaande dat een ieder bekend is dat met een huwelijk vermogensverschuiving plaatsvindt. Integendeel, het betoog van de vrouw betreft enkel het handelen en nalaten van de man en het feit dat zij niet heeft kunnen en hoeven begrijpen wat de (rechts)gevolgen zijn van de tussen hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden. Aldus heeft de vrouw geen enkel begin van bewijs gegeven over de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken, noch omtrent de destijds werkelijke stand van zaken. Dit heeft als gevolg dat de rechtbank zich geen oordeel kan vormen inzake de tussen beide bestaande discrepantie. Gelet ook op het verweer van de man, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om een beroep op dwaling te kunnen doen. Voor bewijslevering is bijgevolg geen plaats. Het beroep op dwaling faalt derhalve.

Omdat de vrouw geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de huwelijkse voorwaarden eventueel zouden kunnen worden vernietigd, wordt  de vordering van de vrouw  afgewezen.

Hebt u omtrent echtscheiding en/of huwelijke voorwaarden vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een  advocaat echtscheiding aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 226682 / HA ZA 04-2976

Vonnis van 27 december 2006

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. X,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. Y.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 2 maart 2005 met de daarin genoemde stukken;
– het proces-verbaal van comparitie van 25 mei 2005;
– de conclusie van repliek;
– de conclusie van dupliek.

Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1  Partijen zijn op 19 november 1992 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Voor de huwelijkssluiting, te weten 19 oktober 1992, hebben partijen huwelijkse voorwaarden laten opmaken, welke onder meer inhouden dat tussen partijen geen enkele vorm van huwelijksgoederengemeenschap zal bestaan.

2.2  Bij beschikking van 17 oktober 2003 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 15 januari 2004 in de daartoe bestemde registers is ingeschreven.
Het geschil
3.1  De vrouw vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis vernietiging van de destijds op 19 oktober 1992 naar aanleiding van het huwelijk tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden en voorts te bepalen dat de echtelijke woning tussen partijen bij (gelijke) helfte wordt verdeeld.

3.2  De vrouw stelt daartoe, in het licht van de vaststaande feiten, dat zij ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden de gevolgen daarvan niet heeft kunnen begrijpen aangezien zij de Nederlandse taal niet machtig was. De man heeft verzuimd om haar omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van die huwelijkse voorwaarden in te lichten, aldus de vrouw.

3.3  De man voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
4.1  Gelet op het verweer van de man dient allereerst te worden beoordeeld de vraag of de dagvaarding nietig dient te worden verklaard vanwege het feit dat de dagvaarding niet voldoet aan het vereiste van artikel 111 lid 3 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verweer slaagt niet, nu op dit verzuim niet de sanctie van nietigheid staat.

4.2  Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of de huwelijkse voorwaarden, gelijk de vrouw stelt, vernietigd dienen te worden. In dat kader betoogt zij dat zij ten tijde van het opmaken van die huwelijkse voorwaarden nog geen jaar in Nederland was, zodat zij de Nederlandse taal niet machtig was en de Engelse taal slechts gedeeltelijk. Noch de man noch de notaris of enig ander persoon heeft haar voorgelicht omtrent de (rechts)gevolgen van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden zijn haar niet in concept-vorm verstrekt, ze zijn niet vertaald in de Thaise of Engelse taal, noch is haar op een voor haar begrijpelijke wijze voorgehouden wat de strekking is van deze huwelijkse voorwaarden. De vrouw stelt dat zij de draagwijdte van de huwelijkse voorwaarden nooit heeft begrepen totdat zij in de echtscheidingsprocedure ermee werd geconfronteerd. Voorts stelt de vrouw dat zij nooit volledige scheiding van vermogens heeft gewild en dat zij meende dat het bezoek aan de notaris behoorde tot de noodzakelijke voorbereidselen van het huwelijk. De man voert gemotiveerd verweer.

4.3  De rechtbank begrijpt uit haar stellingen dat de vrouw een beroep op dwaling doet omtrent het totstandkomen van deze huwelijkse voorwaarden, zodat de huwelijkse voorwaarden voor vernietiging in aanmerking komen. Ingevolge artikel 6:228 lid 1 Burgerlijk Wetboek is een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar, indien een van de gevallen van lid 1 van dat artikel zich voordoet. Daartoe is allereerst vereist dat de vrouw als dwalende duidelijkheid dient te verschaffen omtrent de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken en omtrent de destijds bestaande werkelijke stand van zaken. De stellingen van de vrouw (r.o. 4.2) bieden hierin geen enkel inzicht. Immers, niet is duidelijk welk huwelijksvermogensregime de vrouw (destijds) voor ogen had ervan uitgaande dat een ieder bekend is dat met een huwelijk vermogensverschuiving plaatsvindt. Integendeel, het betoog van de vrouw betreft enkel het handelen en nalaten van de man en het feit dat zij niet heeft kunnen en hoeven begrijpen wat de (rechts)gevolgen zijn van de tussen hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden. Aldus heeft de vrouw geen enkel begin van bewijs gegeven over de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken, noch omtrent de destijds werkelijke stand van zaken. Dit heeft als gevolg dat de rechtbank zich geen oordeel kan vormen inzake de tussen beide bestaande discrepantie. Gelet ook op het verweer van de man, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om een beroep op dwaling te kunnen doen. Voor bewijslevering is bijgevolg geen plaats. Het beroep op dwaling faalt derhalve.

4.4   Nu de vrouw geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de huwelijkse voorwaarden eventueel zouden kunnen worden vernietigd, dient de vordering van de vrouw te worden afgewezen.

4.5  De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu partijen ex-echtelieden zijn.

De beslissing
De rechtbank

–  wijst de vordering af;

–  compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
(bron: www.rechtspraak.nl)