Inbreuk op eigendom – onrechtmatige daad | Advocaten Utrecht

Deze zaak draait om inbreuk op eigendommen. Dat levert in beginsel een onrechtmatige daad op. Het onrechtmatige karakter kan komen te vervallen indien er een rechtvaardigingsgrond bestaat. Een dergelijke rechtvaardigingsgrond kan worden gevonden in artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiser heeft niet expliciet betwist dat het snoeien van de heg binnen de reikwijdte van artikel 5:44 BW valt. Daarom kan het snoeien van de heg door gedaagden voorshands niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dit geldt echter niet voor het achtereenvolgens maken van inkervingen in de boom, het dichten van deze inkervingen met een onbekende substantie en het ontdoen van de boom van al zijn takken. Deze – door gedaagden – erkende handelingen vallen buiten de reikwijdte van artikel 5:44 BW.

Hebt u omtrent inbreuk op eigendomsrecht / onrechtmatige daad vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht – voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 25 augustus 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 372795 / KG ZA 10-970 van:

[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. X,

tegen:

1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y,

2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y.

1.  De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 augustus 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. Partijen zijn buren geweest. Eiser is eigenaar van een perceel aan de [straat] 16 te [woonplaats] (met kadastrale aanduiding: [kadastrale aanduiding]). Eiser is niet (meer) woonachtig in de daarop gelegen woning. De woning staat te koop. Gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 zijn – ieder voor de helft – eigenaar van een perceel en woonachtig in de daarop gelegen woning aan de [straat] 18 te [woonplaats] (met kadastrale aanduiding: [kadastrale aanduiding]). De beide percelen grenzen aan elkaar.

1.2. Bij brief van 2 juni 2010 heeft – de advocaat van – eiser gedaagden bericht dat zij de toezegging om het pad en het terrein tussen de buurwoningen op te ruimen, niet zijn nagekomen. Daarbij zijn gedaagden nogmaals verzocht die toezegging gestand te doen. In het kader van mogelijke schade in verband met mindere verkoopbaarheid van de woning wordt in de brief onder meer het volgende gesteld:

“Voorts heeft cliënt moeten constateren – en dat heeft u mondeling bevestigd aan cliënt – dat u de heg in de voortuin van cliënt aan de zijkant van de woning heeft gesnoeid. Tevens heeft cliënt geconstateerd dat er inkervingen zijn gemaakt in de boom in de achtertuin van cliënt. U heeft derhalve inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van cliënt. (..)”

Voorts worden gedaagden gesommeerd geen verdere inbreuken te maken op het eigendomsrecht van eiser bij gebreke waarvan gedaagden aansprakelijk worden gehouden voor de door eiser geleden (en nog te lijden) schade.

1.3. Gedaagde sub 2 heeft bij brief van 5 juni 2010 geantwoord dat gedaagden vanzelfsprekend het pad zullen opruimen. Daaraan heeft zij het volgende toegevoegd:

“Wij en ook de gemeente heeft uw cliënt verzocht om de heg, die aan de voor- en zijkant bijna een meter oversteekt te knippen. Hieraan is geen gehoor gegeven. Wij hebben het pad, ook het gedeelte van uw Cliënt opnieuw gelegd en daarom waren wij noodgedwongen om de heg te knippen. Aan de voorzijde is niets gedaan. (..)”

1.4. Eiser heeft op 4 juli 2010 aangifte gedaan bij de Politie Hollands Midden ter zake van vernieling van een boom in zijn achtertuin.

1.5. Bij brief van 8 juli 2010 heeft de advocaat van eiser gedaagden onder meer bericht dat zij aansprakelijk worden gehouden voor de door eiser geleden (en nog te lijden) schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen – het vernielen van de boom – van gedaagden. Daarnaast worden gedaagden gesommeerd om aansprakelijkheid te erkennen voor de door eiser geleden (en nog te lijden) schade, zorg te dragen voor de plaatsing van een nieuwe boom en te verklaren geen vernielingen meer aan te richten op het verbeuren van een boete.

1.6. Op 21 juli 2010 heeft eiser via internet aangifte gedaan van het omzagen van zijn perenboom.

2.  De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – het volgende:
I) gedaagden hoofdelijk te veroordelen om de bomen te vervangen en te doen plaatsen in de tuin van eiser;
II) gedaagden te gebieden de eigendommen van eiser onaangetast te laten c.q. daaraan geen vernielingen (meer) aan te richten;
III) gedaagden te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 904,- te vermeerderen met de BTW aan eiser ter zake van buitengerechtelijke kosten;
de vorderingen onder I en II op straffe van een dwangsom.

2.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagden hebben de heg van eiser gesnoeid. Tevens zijn gedaagden achtereenvolgens verantwoordelijk voor het maken van inkervingen in de boom in de achtertuin van eiser (hierna: de boom), het dichten van deze inkervingen met een onbekende substantie en het ontdoen van de boom van al de takken. Daarnaast hebben gedaagden de perenboom van eiser omgezaagd (hierna: de perenboom). Voornoemde handelingen hebben gedaagden uitgevoerd zonder toestemming en medeweten van eiser. Gedaagden hebben daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld en zijn aansprakelijk voor de door eiser geleden en nog te lijden schade. De woning van eiser staat thans in de verkoop en de afgezaagde bomen komen de verkoop niet ten goede.
Tot slot worden de buitengerechtelijke kosten gevorderd daar (de advocaat van) eiser geprobeerd heeft in minnelijk overleg te treden en gedaagden dit van de hand hebben gewezen.

2.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.  De beoordeling van het geschil

3.1. Vooropgesteld wordt dat degene die, opzettelijk of verwijtbaar, een aan een ander toebehorende zaak beschadigt, daarmee inbreuk maakt op diens eigendom. Een dergelijke inbreuk levert in beginsel een onrechtmatige daad op, waarvan de door de eigenaar geleden schade vergoed dient te worden door de dader. Het onrechtmatige karakter kan komen te vervallen indien er een rechtvaardigingsgrond bestaat. Een dergelijke rechtvaardigingsgrond kan worden gevonden in artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) waaruit volgt dat de nabuur de bevoegdheid wordt verleend om overhangende beplanting te verwijderen indien de eigenaar van het aangrenzende erf – na daartoe te zijn aangemaand – nalaat de overhangende beplanting te verwijderen.

3.2. Met betrekking tot het snoeien van de heg wordt het volgende overwogen. Eiser heeft niet expliciet betwist dat het snoeien van de heg binnen de reikwijdte van artikel 5:44 BW valt. Daarom kan het snoeien van de heg door gedaagden voorshands niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dit geldt echter niet voor het achtereenvolgens maken van inkervingen in de boom, het dichten van deze inkervingen met een onbekende substantie en het ontdoen van de boom van al zijn takken. Deze – door gedaagden – erkende handelingen vallen buiten de reikwijdte van artikel 5:44 BW.

3.3. Nu er geen rechtvaardigingsgrond bestaat met betrekking tot het beschadigen van de boom staat ter beoordeling de vordering tot het vervangen (en het doen plaatsen van) een gelijkwaardige boom. De stelling van eiser inhoudende dat de boom niet langer levensvatbaar is, wordt gemotiveerd betwist door gedaagden. Het had op de weg van eiser gelegen om aannemelijk te maken dat de boom ondeskundig is gesnoeid en dientengevolge zal afsterven. Eiser heeft dit nagelaten. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de beschadigde boom de verkoop van zijn woning niet ten goede zal komen. Nu niet vaststaat dat de boom af zal sterven is voor toewijzing van de vordering tot het vervangen (en het doen plaatsen) van een gelijkwaardige boom – enkel en alleen op de grond dat de beschadigde boom de verkoop van de woning niet ten goede komt – geen plaats.

3.4. Daarnaast wordt met betrekking tot de vordering tot het vervangen (en doen plaatsen) van een gelijkwaardige perenboom het volgende overwogen. Gedaagden betwisten het omzagen van de perenboom. De perenboom bevindt zich in het midden van de achtertuin van eiser en gedaagden hebben er – naar eigen zeggen – geen enkel belang bij om deze om te zagen. Niet is komen vast te staan dat gedaagden de perenboom hebben omgezaagd.

3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering onder I – inhoudende het vervangen en het doen plaatsen van een gelijkwaardige boom en een gelijkwaardige perenboom – niet kan worden toegewezen.

3.6. Voor wat betreft de vordering onder II – inhoudende een rechterlijk gebod tot het onaangetast laten van de eigendommen van eiser – wordt als volgt overwogen. Nadat gedaagden de boom van eiser hebben ingekerfd en de inkerving met een onbekende substantie hebben ingesmeerd zijn gedaagden gesommeerd geen verdere inbreuken meer te maken op de eigendomsrechten van eiser. Gedaagden hebben de sommatie in de wind geslagen en de boom vervolgens ontdaan van al haar takken. Gezien het voorgaande kan er gesproken worden van een reële dreiging dat gedaagden in de toekomst wederom inbreuk zullen maken op de eigendomsrechten van eiser. In dat kader is een rechterlijk gebod dan ook op zijn plaats. De vordering onder II zal op de wijze als hierna vermeld worden toegewezen.

3.7. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom en het daaraan verbonden maximum zullen worden gematigd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

3.8. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten – vordering onder III – zullen worden toegewezen, nu eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van andere verrichtingen dan die waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering een vergoeding plegen in te sluiten en gedaagden deze vordering onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Voornoemde kosten worden toegewezen vermeerderd met de BTW, daar eiser op grond van de Wet Omzetbelasting niet BTW-plichtig is.

3.9. Gedaagden zullen, als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.  De beslissing

De voorzieningenrechter:

– gebiedt gedaagden om de eigendommen van eiser onaangetast te laten c.q. geen vernielingen aan te richten aan de eigendommen van eiser;

– bepaalt dat gedaagden een dwangsom verbeuren van € 500,- per dag dat gedaagden in strijd handelen met het gebod, hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, met een maximum van € 10.000,-;

– bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.7. is vermeld;

– veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.166,93, waarvan € 816,– aan salaris advocaat, € 263,– aan griffierecht en € 87,93 aan dagvaardingskosten;

– veroordeelt gedaagden in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 904,- te vermeerderen met de BTW;

– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst af het meer of anders gevorderde.

(bron: www.rechtspraak.nl)