Geschil bestuurders stichting | Ondernemingsrecht advocaat

In deze zaak draait het om een geschil tussen bestuurders (en gelieerden) van een Stichting. Eén van de voorwaarden om bestuurder van de Stichting te kunnen zijn is het zijn van commissaris van een bepaalde B.V. Vast staat dat de drie betreffende personen in het verleden zijn benoemd tot commissaris Nadat hun benoemingstermijn (van vier jaar) was verstreken, is echter geen sprake geweest van een (geldige) herbenoeming. Op grond van de statuten van de B.V. en artikel 2:252 BW moet de herbenoeming van een commissaris plaatsvinden door de algemene vergadering van aandeelhouders van de B.V. Bewijsstukken dienaangaande ontbreken, zodat niet kan worden aangenomen dat dat is gebeurd. Er is geen sprake van stilzwijgende herbenoemingen tot commissaris. Bij een herbenoeming moet rekening worden gehouden met de wijze waarop de taak als commissaris is vervuld (artikel 2:252 lid 3 BW). Blijkens de wetsgeschiedenis bevordert die motiveringsplicht dat men zich bij iedere herbenoeming rekenschap geeft van het functioneren van de betreffende commissaris. De raad van commissarissen behoort namelijk het vertrouwen te hebben van zowel de aandeelhouders als de werknemers. In verband daarmee behoort periodiek te worden nagegaan of dat vertrouwenm nog aanwezig is. Daarmee verhoudt een stilzwijgende herbenoeming zich niet. Beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gaat hier ook niet op, ook al hebben de betreffende personen zich gedurende enige tijd – zonder protest – gedragen als commissaris. Een ledenraad van een coöperatie/vereniging die uit minder personen bestaat dan het statutair vastgelegde aantal kan nog wel haar taken en bevoegdheden uitoefenen.

Hebt u met betrekking tot ondernemingsrecht vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht – voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 14 juli 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer 369696 / KG ZA 10-809 van:

1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [X]
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak in conventie,
verweerders in de hoofdzaak in voorwaardelijke reconventie,
verweerders in het incident tot voeging,
advocaat: mr x
tegen:

1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de stichting
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagden in de hoofdzaak in conventie,
eisers in de hoofdzaak in voorwaardelijke reconventie,
verweerders in het incident tot voeging,
advocaat mr. Y,

en tegen:

1. de coöperatie
U.A.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
2. de stichting
U.A.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseressen in het incident tot voeging,
advocaat mr Z.

Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiser sub 1]”, “[eiser sub 2]”, “[eiser sub 3]”, “UBN”, “[eiser sub 5]”, “[gedaagde sub 1]”, “[gedaagde sub 2]”, “de Stichting”, “de Vereniging” en “het Depositofonds”. Voor zover [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [eiser sub 3] gezamenlijk worden bedoeld zullen zij worden aangeduid als “[eisers sub 1, 2 en 3]”, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] “[gedaagden sub 1 en 2]” zullen worden genoemd wanneer zij tezamen worden bedoeld.

1. Het incident tot voeging

1.1. De Vereniging en het Depositofonds hebben verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting. Ter zitting van 1 juli 2010 hebben [eisers sub 1, 2 en 3], UBN, en [eiser sub 5] gemotiveerd verweer gevoerd tegen dat verzoek. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting geen bezwaar hebben tegen de voeging.

1.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de Vereniging en het Depositofonds hun incidentele vordering onvoldoende onderbouwd. Uit hun stellingen valt in ieder geval niet af te leiden dat hun rechtspositie nadelig zou kunnen worden beïnvloed door een voor [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting ongunstige afloop van de hoofdzaak. Het verzoek tot voeging zal dan ook worden afgewezen, met veroordeling van de Vereniging en het Depositofonds in de kosten van het incident. Tot op dit vonnis zullen die kosten aan de zijde van de overige partijen worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat zij als gevolg van het incident extra kosten hebben moeten maken.

2. Conclusie van antwoord

2.1. [eisers sub 1, 2 en 3] hebben aangevoerd dat geen acht mag worden geslagen op de – op 30 juni 2010 ter griffie binnengekomen – conclusie van antwoord van [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting, wegens strijd met de goede procesorde.

2.2. De voorzieningenrechter kan hen daarin niet volgen. Het is geenszins ongebruikelijk dat in een kort gedingprocedure, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, een conclusie van antwoord wordt ingestuurd. Niet valt in te zien dat dat strijdig zou zijn met een goede procesorde. Integendeel, veelal is de proceseconomie en het debat tussen partijen ermee gediend wanneer de gemotiveerde standpunten van alle betrokken partijen al kenbaar zijn voordat de zitting aanvangt. In dit geval komt daar bij dat de conclusie tevens een eis in reconventie bevat, die zeer nauw samenhangt met het geschil in conventie en zelfs volledig afhankelijk is van de afloop daarvan. Ingevolge het “procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie” moet een eis in reconventie op schrift worden gesteld en uiterlijk 24 uur vóór de zitting worden medegedeeld aan de wederpartij en de voorzieningenrechter, hetgeen gebeurd is.

3. De feiten

In conventie en in reconventie:

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 juli 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

3.1. De Vereniging is opgericht op 28 juni 1974. Haar voornaamste doelstelling is het afsluiten van overeenkomsten van uitvaartverzorging ten behoeve van haar leden.

3.2. De statuten van de Vereniging bepalen, voor zover hier van belang;

“(…..)
Artikel 10
1. De algemene vergadering bestaat uit een door en uit de leden gekozen ledenraad van minimaal vijftien (15) en maximaal vijfentwintig (25) leden.
(…..)
Artikel 16
1. Het bestuur van de vereniging bestaat uit een oneven aantal van tenminste drie (3) en ten hoogste zeven (7) leden van de vereniging, op voordracht van het bestuur gekozen door de ledenraad.
(…..)”

3.3. Op 21 juni 1978 is het Depositofonds opgericht. Zijn doel is het beheer van gelden die leden van de Vereniging hebben ingelegd ter dekking van de kosten van hun uitvaart.

3.4. [gedaagden sub 1 en 2] staan – samen met [A.] en [B.] – in het handelsregister ingeschreven als bestuurders van de Vereniging en het Depositofonds.

3.5. Tot 1993 had de Vereniging een eigen uitvaartbedrijf. In dat jaar werd het uitvaartbedrijf ingebracht in de door de Vereniging op 6 augustus 1993 opgerichte vennootschap Cuvo B.V. (hierna “Cuvo”). Vanaf haar oprichting verzorgde Cuvo de uitvaarten voor de leden van de Vereniging, alsmede voor derden. Daarnaast verrichtte Cuvo diverse werkzaamheden ten behoeve van de Vereniging en het Depositofonds op het gebied van ledenwerving en (leden)administratie.

3.6. Op 11 juni 1999 heeft de Vereniging de Stichting opgericht. Na een statutenwijzing op 1 november 1999, luiden de statuten van de Stichting, voor zover hier van belang:

“(…..)
Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
het voeren van beheer over, het financieren van en het deelnemen in vennootschappen, meer in het bijzonder van Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage en met haar gelieerde ondernemingen en gericht op de continuïteit van deze ondernemingen en voorts al hetgeen met een of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin.
(…..)
Artikel 4
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit vijf leden, die voor de eerste maal bij deze akte worden benoemd.
(…..)
3. Met uitzondering van de eerste maal, worden de leden van het bestuur benoemd door het bestuur van de stichting en wel als volgt:
a.  twee leden uit het bestuur van de coöperatie: CUVO Coöperatieve Uitvaartvereniging “De Volharding” U.A., gevestigd te ‘s-Gravenhage op bindende voordracht door het bestuur van die coöperatie; en
b.  drie leden uit de raad van commissarissen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage op bindende voordracht van die raad van commissarissen.
(…..)
Artikel 8
1. Het bestuurslidmaatschap eindigt:
– (…..)
– (…..)
– (…..)
– (…..)
– zodra het bestuurslid geen bestuurslid meer is van de coöperatie: CUVO Coöperatieve Uitvaartvereniging “De Volharding” U.A., danwel zodra het bestuurslid geen lid meer is van de raad van commissarissen van Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V.;
(…..)”

3.7. Op 18 juni 1999 heeft de Stichting UBN (voorheen geheten Beheermaatschappij Cuvo B.V.) opgericht. De Stichting houdt alle aandelen in UBN.

3.8. De statuten van UBN bepalen, voor zover hier van belang:

“(…..)
Artikel 11
1.  (…..)
De vennootschap heeft een raad van commissarissen, bestaande uit één of meer personen; het aantal commissarissen wordt vastgesteld door de algemene vergadering.
2. De bestuurders en commissarissen worden benoemd door de algemene vergadering en kunnen door haar te allen tijde worden geschorst en ontslagen.
Commissarissen worden benoemd voor een periode van telkens vier jaar en zijn na hun ontslag terstond hernoembaar.
(…..)”

3.9. De Vereniging bezat alle aandelen in Cuvo. Deze heeft zij op 20 oktober 1999 verkocht aan UBN voor een prijs van fl. 2 miljoen. De aandelen zijn diezelfde dag geleverd aan UBN. UBN is enig bestuurder van Cuvo. [eiser sub 5] is enig bestuurder van UBN.

3.10. [eiser sub 1] werd op 1 mei 2001 commissaris van UBN ([eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] stellen in hun pleitnota onder 3.5. kennelijk abusievelijk 1 oktober 2001), [eiser sub 2] op 1 juli 2002 en [eiser sub 3] op 22 maart 2005.

3.11. Op 18 juni 2009 heeft de Vereniging de samenwerking met Cuvo opgezegd tegen 1 januari 2010. Vanaf 1 januari 2010 is de Vereniging een samenwerkingsverband aangegaan met de Coöperatie De Laatste Eer te Delft (hierna “De Laatste Eer”), die een eigen uitvaartbedrijf exploiteert. Sindsdien verzorgt De Laatste Eer de administratie en de uitvaarten van de leden en deposanten van de Vereniging en het Depositofonds.

3.12. Eind januari 2010 hebben de Vereniging en het Depositofonds bij deze rechtbank – op de voet van artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) – een verzoekschrift ingediend, strekkende tot de schorsing en het ontslag van [eisers sub 1, 2 en 3] als bestuurders van de Stichting. De mondelinge behandeling van dat verzoek werd bepaald op 24 juni 2010. Op 23 juni 2010 hebben de Vereniging en het Depositofonds het verzoek ingetrokken, omdat [eisers sub 1, 2 en 3] niet zouden zijn herbenoemd tot commissaris van UBN, zodat zij na afloop van hun benoemingstermijn niet langer bestuurders zijn van de Stichting.

3.13. Tot 23 juni 2010 stonden [eisers sub 1, 2 en 3] en [gedaagden sub 1 en 2] in het handelsregister ingeschreven als bestuurders van de Stichting.

3.14. Op 23 juni 2010 hebben [gedaagden sub 1 en 2] [eisers sub 1, 2 en 3] met terugwerkende kracht laten uitschrijven in het handelsregister als bestuurders van de Stichting. [eiser sub 2] per 30 juni 2006, [eiser sub 3] per 21 maart 2009 en [eiser sub 1] per 30 april 2010.

4. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer

In conventie:

4.1. [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] vorderen – naast een hoofdelijke kostenveroordeling – verkort weergegeven:
Primair:
I. [gedaagden sub 1 en 2] – onder verbeurte van een dwangsom – te veroordelen om hun volledige medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van de uitschrijving van [eisers sub 1, 2 en 3] als bestuurders van de Stichting in het handelsregister;
II. te bepalen dat, voor zover [gedaagden sub 1 en 2] niet aan de onder I. vermelde veroordeling voldoen, het te wijzen vonnis de kracht heeft en in de plaats treedt van een toestemmende wilsverklaring als bedoeld in artikel 3:300 BW;
Subsidiair:
III. [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting – onder verbeurte van een dwangsom – te veroordelen om hun volledige medewerking te verlenen aan de benoeming van de door [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] voor te dragen leden van de raad van commissarissen van UBN, met veroordeling van [gedaagden sub 1 en 2] om hun volledige medewerking te verlenen aan de benoeming van die drie commissarissen als bestuurders van de Stichting, eveneens onder verbeurte van een dwangsom;
IV. te bepalen dat, voorzover [gedaagden sub 1 en 2] en/of de Stichting niet aan de onder III. vermelde veroordeling voldoen, het te wijzen vonnis de kracht heeft en in de plaats treedt van een toestemmende wilsverklaring als bedoeld in artikel 3:300 BW;
Meer subsidiair:
V. [gedaagden sub 1 en 2] – onder verbeurte van een dwangsom – te verbieden zich als bestuurders van de Stichting te gedragen of uit te laten;
VI. [gedaagden sub 1 en 2] – onder verbeurte van een dwangsom – te veroordelen zich uit te schrijven als bestuurders van de Stichting in het handelsregister;
VII. te bepalen dat, voorzover [gedaagden sub 1 en 2] niet aan de onder VI. vermelde veroordeling voldoen, het te wijzen vonnis de kracht heeft en in de plaats treedt van een toestemmende wilsverklaring als bedoeld in artikel 3:300 BW.

4.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voeren [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] daartoe, samengevat, het volgende aan.
De uitschrijving door [gedaagden sub 1 en 2] van [eisers sub 1, 2 en 3] als bestuurders van de Stichting in het handelsregister is onrechtmatig. [eisers sub 1, 2 en 3] zijn namelijk nog steeds commissaris van UBN, omdat zij – anders dan [gedaagden sub 1 en 2] beweren – wel degelijk als zodanig zijn herbenoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders van UBN. Voor zover die besluitvorming niet uitdrukkelijk is vastgelegd, is sprake van stilzwijgende herbenoemingen en aanvaardingen door alle daarbij betrokken partijen. Bovendien komt [gedaagden sub 1 en 2] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toe op het bepaalde in artikel 8 lid 1, vijfde gedachtestreepje, van de statuten van de Stichting. [eisers sub 1, 2 en 3] zijn dus nog steeds commissarissen van UBN en derhalve ook bestuurders van de Stichting.
Voor zover ten aanzien van [eisers sub 1, 2 en 3] geen sprake is van rechtsgeldige herbenoemingen als commissaris van UBN en/of als bestuurder van de Stichting, zijn van Otterloo cs en de Stichting gehouden hun medewerking te verlenen aan een herbenoeming tot commissaris/bestuurder overeenkomstig een voorstel dienaangaande van [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5], zodat recht wordt gedaan aan de constructie en de opzet van de statuten van de Stichting. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat [gedaagden sub 1 en 2] zich activa, dividenden en waardevolle zaken van UBN en Cuvo toe-eigenen.
Meer subsidiair voeren [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] aan dat ook [gedaagden sub 1 en 2] geen bestuurders meer zijn van de Stichting, omdat hun benoemingen niet rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. Volgens hen kleven daaraan gebreken, die vergelijkbaar zijn met de gebreken die volgens [gedaagden sub 1 en 2] kleven aan de herbenoemingen van [eisers sub 1, 2 en 3].

4.3. [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting hebben de vorderingen van [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.

In voorwaardelijke reconventie:

4.4. Voor zover in conventie wordt geoordeeld dat [eisers sub 1, 2 en 3] nog steeds rechtsgeldige bestuurders zijn van de Stichting, vorderen [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting [eisers sub 1, 2 en 3] te schorsen als bestuurders van de Stichting.

4.5. Daaraan leggen [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting – kort gezegd – ten grondslag dat [eisers sub 1, 2 en 3] zich hebben schuldig gemaakt aan wanbeheer, aangezien zij zich stelselmatig hebben onttrokken aan hun verantwoordelijkheden als bestuurders van de Stichting. Bovendien is sprake van onacceptabel extreem gedrag van [eisers sub 1, 2 en 3].

4.6. [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen die vordering, welk verweer – voor zover nodig – hierna zal worden besproken.

5. De beoordeling van het geschil

In conventie:

5.1. Met het oog op de primaire vorderingen van [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] is van beslissend belang het antwoord op de vraag of [eisers sub 1, 2 en 3] nog steeds bestuurders zijn van de Stichting. Eén van de voorwaarden waaraan dan zal moeten zijn voldaan, is dat [eisers sub 1, 2 en 3] commissarissen zijn (gebleven) van UBN, zo volgt uit de artikelen 4 en 8 van de statuten van de Stichting. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

5.2. Niet in geschil is dat [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tot commissaris van UBN zijn benoemd met ingang van respectievelijk 1 mei 2001, 1 juli 2002 en 22 maart 2005. Gelet op de in artikel 11 lid 2 van de statuten van UBN bepaalde termijn van vier jaar expireerden hun benoemingen op respectievelijk 30 april 2005, 30 juni 2006 en 21 maart 2009. Partijen twisten over de vraag of ervan moet worden uitgegaan dat ten aanzien van [eiser sub 1] cs – na de expiraties – herbenoemingen hebben plaatsgevonden.

5.3. Ingevolge artikel 11 lid 2 van de statuten van UBN, maar ook op grond van het bepaalde in artikel 2:252 BW, moeten de commissarissen worden herbenoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] stellen dat ten aanzien van [eisers sub 1, 2 en 3] zodanige besluiten ook daadwerkelijk zijn genomen, maar dat daarvan niets aan het papier – zoals agenda’s en/of notulen – is toevertrouwd. Volgens hen blijkt uit bepaalde schriftelijke stukken wel dat er is “gesproken” over de herbenoeming(en). Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting, kan enkel op grond daarvan niet worden aangenomen dat [eisers sub 1, 2 en 3] door de algemene vergadering van aandeelhouders van UBN zijn herbenoemd. Te minder nu het veeleer voor de hand ligt dat besluiten zoals hier aan de orde – gelet op het belang ervan – schriftelijk worden vastgelegd. Het beroep van [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] in dit verband op het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 23 oktober 2003 (JOR 2004/7) kan hun niet baten. Op zichzelf is juist – zoals ook uit dat arrest volgt – dat het ontbreken van een schriftelijk stuk waarin een benoemingsbesluit is neergelegd niet in de weg behoeft te staan aan de rechtsgeldigheid van dat besluit. In de casus waarop het arrest ziet was echter – anders dan hier het geval – voorshands voldoende aannemelijk geworden dat het benoemingsbesluit was genomen.

5.4. [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] hebben verder aangevoerd dat sprake is geweest van stilzwijgende herbenoemingen. De voorzieningenrechter kan hen daarin echter evenmin volgen. Bij de herbenoeming van een commissaris moet rekening worden gehouden met de wijze waarop de kandidaat zijn taak als commissaris heeft vervuld (artikel 2:252 lid 3 BW). Blijkens de wetsgeschiedenis bevordert die motiveringsplicht dan men zich bij iedere herbenoeming rekenschap geeft van het functioneren van de betreffende commissaris. De raad van commissarissen behoort namelijk het vertrouwen te hebben van zowel de aandeelhouders als van de werknemers. In verband daarmee behoort periodiek te worden nagegaan of dat vertrouwen nog aanwezig is. Niet kan worden uitgesloten dat dat destijds de achterliggende reden is geweest om in de statuten een benoemingstermijn van vier jaar vast te leggen. Uitgaande van het voorgaande, kan geen sprake zijn van een stilzwijgende herbenoeming. Alsdan ontbreekt immers een periodieke toetsing.

5.5. Tot slot hebben [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] met betrekking tot hun primaire vorderingen aangevoerd dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat het beroep van [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting op het bepaalde in artikel 8 lid 1, vijfde gedachtestreepje, van de statuten van UBN onaanvaardbaar is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid terughoudendheid moet worden betracht. Daarvan uitgaande en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de statutaire en wettelijke bepalingen betreffende de herbenoeming van een commissaris, waaronder de daaraan ten grondslag liggende redenen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om die beperkende werking hier toe te passen. Daaraan doet niet af dat [eisers sub 1, 2 en 3] zich gedurende enige tijd – en zonder protest – feitelijk hebben gedragen als commissaris van UBN. Voorts valt, zonder meer, niet in te zien dat het beroep op de betreffende bepaling in de statuten van UBN in flagrante strijd is met het doel van de statuten van de Stichting.

5.6. Een en ander betekent dat niet kan worden aangenomen dat [eisers sub 1, 2 en 3] na het verstrijken van hun eerste termijn zijn herbenoemd tot commissaris van UBN. Dat brengt mee dat zij sindsdien ook niet meer kunnen worden aangemerkt als bestuurders van de Stichting en dat de primaire vorderingen zullen worden afgewezen. Dat [eisers sub 1, 2 en 3] zich enige tijd als bestuurders van de Stichting hebben gedragen, maakt dat niet anders. Ten aanzien van hen is immers niet voldaan aan de benoemingsvereisten, hetgeen bepalend is.

5.7. Mede bezien in het licht van het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de benoeming van commissarissen van UBN moet plaatsvinden overeenkomstig de statutaire en wettelijke regeling. Toewijzing van de subsidiaire vorderingen zou daarmee in strijd (kunnen) komen. Reeds op grond hiervan zullen die vorderingen eveneens worden afgewezen.

5.8. Ter onderbouwing van hun meer subsidiaire vorderingen hebben [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] in de inleidende dagvaarding aangevoerd dat [gedaagden sub 1 en 2] niet rechtgeldig zijn benoemd tot bestuurders van de Vereniging omdat de statuten daarbij niet in acht zijn genomen. Als gevolg daarvan – zo stellen zij – kunnen [gedaagden sub 1 en 2] ook niet zijn benoemd tot bestuurders van de Stichting. Eerst in hun pleitnota hebben zij dat standpunt nader onderbouwd, in die zin dat de ledenraad van de Vereniging, in strijd met het bepaalde in artikel 10 van haar statuten, vanaf 1999 steeds uit minder dan 15 personen heeft bestaan, zodat de ledenraad [gedaagden sub 1 en 2] niet rechtsgeldig heeft kunnen kiezen tot bestuurders van de Vereniging. Dat standpunt gaat echter te ver. Op zichzelf mag van het bestuur van de Vereniging worden verwacht dat er alles aan wordt gedaan om de ledenraad “op peil” te houden, maar het kan niet zo zijn dat, wanneer dat – om welke reden dan ook – niet lukt, de ledenraad zijn taken c.q. bevoegdheden niet meer zou kunnen uitoefenen, waardoor de Vereniging vleugellam zou kunnen worden. Daar komt bij dat de statuten geen sanctie kennen op de omstandigheid dat de ledenraad uit minder dan 15 personen bestaat.

5.9. Voorts hebben [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] zich in dit verband beroepen op het ontbreken van bindende voordrachten en benoemingsbesluiten ter zake van het bestuurderschap van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] van de Stichting. Ook dat beroep faalt. De brieven van 18 juni 2008 en 17 december 2009 moeten – gelet op hun adressering, inhoud en afzender – worden aangemerkt als de voorgeschreven “bindende voordrachten” van de Vereniging betreffende respectievelijk [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]. Uit de inhoud van de notulen van de vergaderingen van de Stichting van 22 september 2008 en 16 februari 2010 volgt verder dat [gedaagde sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 1] zijn benoemd tot bestuurders van de Stichting. Dat die benoemingen niet (méér) expliciet zijn opgenomen in de notulen doet daaraan niet af.

5.10. Ook de meer-subsidiaire vorderingen zullen dus worden afgewezen.

5.11. [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in conventie.

In voorwaardelijke reconventie:

5.12. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist volgt dat de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet is ingetreden. Die vordering zal dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten.

6.  De beslissing

De voorzieningenrechter:

In het incident:

– wijst de incidentele vordering tot voeging van de Vereniging en het Depositofonds af;

– veroordeelt de Vereniging en het Depositofonds in de kosten van het incident, tot op dit vonnis aan de zijde van zowel [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] als [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting begroot op nihil;

In de hoofdzaak:

– wijst de vorderingen van [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] af;

– veroordeelt [eisers sub 1, 2 en 3], UBN en [eiser sub 5] in de kosten van dit geding, tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2] en de Stichting begroot op € 1.079,–, waarvan € 816,– aan salaris advocaat en € 263,– aan griffierecht.

(bron: www.rechtspraak.nl)