Geschil met aannemer – specialisten

Geschil met aannemer.

Hebt u omtrent een geschil met een aannemer vragen dan wel behoefte hebben aan direct advies of juridische bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze gespecialiseerde advocaten aan de telefoon. Bel ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

De zaak die hier wordt besproken draait om een geschil met de aannemer. Kort gezegd, voor de aanleg van een sportcomplex wordt een “bouwteam” met een opdrachtgever, architect en aannemer in het leven geroepen. De opdrachtgever zegt vervolgens het bouwteam op en gunt de opdracht aan andere aannemer. De rechtbank oordeelt: gelet op de houding die aannemer in bouwteam heeft aangenomen, mocht opdrachtgever opzeggen en aan andere aannemer gunnen. In reconventie (de tegenvordering van de aannemer) oordeelt de rechtbank: in het algemeen zal degene die overeenkomst opzegt geen (vertragings)schade kunnen vorderen. Van bijzondere omstandigheden die leiden tot een uitzondering op deze regel is niet gebleken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr:  82837 / HA ZA 03-101
Uitspraak:  4 augustus 2004

V O N N I S

in de zaak, aanhangig tussen:

[..]

1. Vaststaande feiten
in conventie en in reconventie
1.1. In mei 2000 is een bouwteam opgericht ter realisering van een door Y te exploiteren sportcomplex in Zeewolde. In dat bouwteam nam Y deel als opdrachtgever, [Y] als architect en [X] als aannemer.
1.2. In het najaar van 2000 heeft [X], na ontvangst van tekeningen van [Y], verschillende begrotingen uitgebracht. De aanvankelijke begroting bedroeg meer dan 4 miljoen gulden. De laatste begroting in desbetreffende periode, de begroting van 20 november 2001, betrof een bedrag van f. 1.808.226,77.
1.3. De verschillende begrotingen zijn binnen het bouwteam besproken. In elk geval in de bespreking van het bouwteam van begin december 2000 is aangegeven dat het zogenaamde taakstellend budget 1,8 miljoen gulden bedroeg.
1.4. Op 24 november 2000 heeft de architect van Y een concept-aannemingsovereenkomst aan [X] gezonden. In deze overeenkomst geeft Y aan [X] opdracht om tot bouw van het sportcomplex over te gaan, op basis van in die overeenkomst nog niet specifiek genoemde tekeningen. Verder houdt die overeenkomst in dat het project zal worden gerealiseerd binnen het taakstellend budget van 1,8 miljoen gulden.
1.5. Op de hiervoor genoemde conceptovereenkomst heeft [X] enige aanvullingen c.q. aanpassingen gemaakt, waarna deze aan Y is geretourneerd. Na retourontvangst heeft Y vervolgens het concept in de door [X] voorgestane zin aangepast en ondertekend. Y heeft daarop de overeenkomst weer aan [X] gezonden met het verzoek deze te ondertekenen.
De aannemingsovereenkomst is evenwel nimmer door [X] getekend.
1.6. Vanaf december 2000 is [Y] overgegaan tot het uitwerken van het op dat moment bestaande ontwerp tot een definitief ontwerp en bestektekeningen. Op 20 december 2000 heeft [Y], naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van de welstandscommissie, nadere details verstrekt aan zowel [X] als de welstandscommissie. Op 24 januari 2001 heeft [Y] vervolgens aanvullende informatie verzonden aan de afdeling Bouw & Woningtoezicht van de gemeente alsmede aan [X]. Het definitieve ontwerp is vastgelegd in bestektekeningen van diezelfde datum, 24 januari 2001.
1.7. Bij brief van 5 februari 2001 heeft [Y] aan Y bericht dat [X] haar had medegedeeld dat er een aanzienlijke overschrijding was van de laatste begroting.
1.8. Op 6 februari 2001 heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen Y, [Y] en [X].
1.9. Op 15 februari 2001 heeft [Y] aan een andere aannemer, [A], verzocht een offerte uit te brengen voor de bouw van het sportcomplex.
1.10. Op 16 februari heeft [X] een nieuwe begroting gepresenteerd. In die begroting werd uitgegaan van een bedrag van ruim 2,4 miljoen gulden.
1.11. Op 27 februari heeft [X], aan de hand van een aantal door haar opgestelde bezuinigingsvoorstellen, een begroting gemaakt die uitkwam op een bedrag van f. 1.899.480,98. Bij brief van 28 februari 2001 heeft [X] deze begroting nader toegelicht. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Om het plan te realiseren binnen het gesteld budget van f. 1.800.000,- zullen toch de uitgangspunten vereenvoudigd dienen te worden. Te denken valt aan verkleinen van het plan, cq het verder vereenvoudigen van het plan (minder sprongen in de dakvlakken).”
1.12. Op 28 februari 2001 heeft ook [A] een begroting uitgebracht.
1.13. In een telefoongesprek van 13 maart 2001 -hetgeen is bevestigd bij brief van 14 maart 2001- heeft Y aan [X] medegedeeld met onmiddellijke ingang tot ontbinding van het bouwteam over te gaan.
1.14. Y heeft vervolgens met [A] een aannemingsovereenkomst gesloten.
1.15. Het sportcomplex van Y is in gebruik genomen op 15 juli 2001.
2. Standpunten van partijen
In conventie
2.1. [X] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat Y aan [X] een faire kans op definitieve verwerving van de opdracht had moeten bieden. Door aan [X] te vragen om plaats te nemen in het door Y in het leven geroepen bouwteam is Y jegens [X] in een rechtsverhouding getreden die niet louter vrijblijvend van aard was, aldus [X]. Dit klemt volgens [X] te meer nu Y reeds een samenwerkingsovereenkomst aan [X] had doen toekomen. Y had op redelijke en billijke basis over de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst met Y moeten onderhandelen en in elk geval aan [X] de mogelijkheid moeten bieden om een aanneemsom uit te brengen op een ontwerp dat ook in redelijkheid binnen het gestelde budget van f. 1.800.000,- kon worden gerealiseerd. Daar waar dat met het op 24 januari 2001 aan [X] ter beschikking gestelde ontwerp niet het geval was, had Y op redelijke en billijke basis met [X] moeten overleggen over de mogelijke vereenvoudigingen en bezuinigingen op dat ontwerp, zoals ook door [X] voorgesteld. Door evenwel de aan [X] in het vooruitzicht gestelde opdracht aan een derde te gunnen, is Y volgens [X] jegens [X] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen die partijen uit hoofde van de bouwteamovereenkomst met elkaar hadden althans heeft Y jegens [X] gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid die Y binnen het bouwteam jegens [X] in acht had te nemen. In elk geval heeft Y volgens [X] aldus het gerechtvaardigd vertrouwen beschaamd dat [X] mocht hebben op verwerving van de opdracht. Y is dan ook jegens [X] aansprakelijk voor de schade die [X] heeft geleden ten gevolge van voornoemd handelen c.q. nalaten van Y, aldus [X].
2.2. Y heeft de stellingen van [X] gemotiveerd betwist. Volgens Y heeft [X] zich in het bouwteam opgesteld als een conventionele aannemer die slechts een begroting opstelde naar aanleiding van een aangeleverd concept en die -anders dan van een ‘bouwteam-aannemer’ mag worden verwacht- totaal geen rol heeft gespeeld in de ontwikkeling en totstandkoming van het ontwerp. Nu [X] zich niet heeft opgesteld als binnen een bouwteam van haar mocht worden verwacht, kan zij ook geen rechten ontlenen aan het feit dat zij (formeel) zitting heeft gehad in het bouwteam, aldus Y.
Voorts heeft Y gesteld dat [X] het geheel aan haar zelf heeft te wijten dat de opdracht tot bouw van het sportcomplex aan een andere aannemer is gegund. Volgens Y heeft [X] het vertrouwen dat zij bij aanvang van het bouwteam in [X] had stelselmatig afgebroken. In dat verband wijst Y erop dat [X] een zeer afwachtende en niet constructieve rol binnen dat team heeft gespeeld alsmede dat [X] de (aangepaste) aannemingsovereenkomst niet wilde tekenen waardoor zij zeer kostbare tijd heeft laten verstrijken terwijl Y er telkens vanuit ging dat conform de betreffende overeenkomst zou worden gehandeld. Op 1 maart 2001, toen [X] aangaf niet te zullen tekenen, resteerden nog slechts zes maanden tot 1 september 2001, zijnde de aanvangsdatum van de met de gemeente Zeewolde gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het nieuw te bouwen sportcomplex.
Daarnaast heeft Y er op gewezen dat [X] na haar begroting van 20 november 2000 herhaaldelijk heeft bevestigd dat het project binnen het taakstellend budget kon worden uitgevoerd om vervolgens medio februari 2001 een nieuwe begroting te presenteren met een overschrijding van vier ton. In lijn daarmee stelt Y voorts dat zij, na de expliciete bevestiging door [X] na de begroting van 20 november 2000 dat het project binnen het taakstellend budget en de gestelde termijn van 1 september 2001 kon worden gerealiseerd, diverse verreikende verplichtingen is aangegaan, waaronder de reeds eerder genoemde huurovereenkomst met de gemeente. Verder stelt Y dat [X] bij het opstellen van de begrotingen slordig en onzorgvuldig is geweest.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden stond het Y vrij om eind februari het bouwteam te ontbinden en een overeenkomst aan te gaan met [A], aldus Y.
In reconventie
2.3. Y heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd de stelling dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat [X] uiteindelijk het project niet heeft uitgevoerd binnen de door Y gestelde voorwaarden, welke schade met name bestaat uit extra kosten alsmede winstderving als gevolg van vertraagde oplevering. Volgens Y is [X] aansprakelijk voor deze schade. Y stelt hiertoe dat [X], door plaats te nemen in het bouwteam, verplichtingen op zich heeft genomen die zij niet is nagekomen. Van belang is verder dat Y door toezeggingen van [X] telkens het vertrouwen heeft gehad dat [X] het project daadwerkelijk zou afronden binnen het gestelde budget en binnen de gestelde termijn, aldus Y. Toen duidelijk werd dat [X] haar toezeggingen niet wilde of kon nakomen, was volgens Y zoveel tijd verstreken dat het niet meer mogelijk was om het project tijdig te realiseren.
Voor zover geen contractuele verplichting aan de zijde van [X] wordt aangenomen, stelt Y zich op het standpunt dat [X] heeft gehandeld in strijd met de goede trouw. Aangezien dan moet worden aangenomen dat partijen in onderhandeling waren over het sluiten van de overeenkomst, heeft te gelden dat zij tegenover elkaar stonden in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding die meebracht dat zij hun gedrag mede moesten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.
2.4. [X] heeft de stellingen van Y gemotiveerd betwist. Volgens [X] is er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming aan haar zijde. Meer in het bijzonder stelt [X] dat onjuist is de stelling van Y dat [X] zowel in december 2000 als op 6 februari 2001 expliciet zou hebben aangegeven dat het project kon worden gerealiseerd binnen het taakstellend budget. Bovendien stelt [X] dat zij nimmer in gebreke is gesteld en derhalve ook niet in verzuim kan zijn geraakt. Tenslotte heeft [X] gesteld dat ook op de subsidiaire grondslag van de goede trouw niet kan worden geconcludeerd tot aansprakelijkheid van [X] jegens Y. Volgens [X] heeft zij nimmer aangegeven dat het ontwerp zoals neergelegd in de tekeningen van 24 januari 2001 binnen het taakstellend budget zou kunnen worden gerealiseerd. Dat ontwerp is uiteindelijk ook niet gerealiseerd maar daarop zijn (door [A]) nog allerlei bezuinigingen (zoals ook al door [X] voorgesteld) doorgevoerd.

3. Beoordeling van het geschil
In conventie
3.1. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of Y aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden door ontbinding van het in mei 2000 opgerichte bouwteam en door gunning van de opdracht tot bouw van het desbetreffende sportcomplex aan een ander dan [X].
3.2. Bij de beoordeling staat het volgende voorop.
Tussen partijen is niet in geschil dat een bouwteamrelatie meebrengt dat op de betrokken partijen bijzondere verplichtingen rusten. Zo gaan beide partijen er van uit dat van een zogenaamde bouwteam aannemermeer mag worden verwacht dan van een conventionele aannemer. Het is weliswaar niet de taak van de bouwteam aannemerom een ontwerp te maken maar wel om mee te denken over de opzet van het ontwerp van de bouw. Beide partijen erkennen dat het in het bijzonder de taak van die aannemer is om het ontwerp te toetsen aan het budget en meer in het bijzonder om aan te geven of het budget wordt overschreden om vervolgens verder advies te geven met betrekking tot de uitvoering en mogelijke bezuinigingen.
Daar staat tegenover dat, zoals ook door beide partijen wordt erkend, van de opdrachtgever in het bouwteam mag worden verwacht dat hij in beginsel ook met de door hem ingeschakelde aannemer de aannemingsovereenkomst sluit. Tussen partijen is, als gesteld en niet betwist, ook niet in geschil dat de relatie met een bouwteam aannemerniet zonder meer kan worden beëindigd. Uitgangspunt is dat de opdrachtgever en de aannemer niet in een geheel vrijblijvende positie tegenover elkaar staan.
3.3. Nu [X] primair aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat zij als bouwteam aannemerrecht had op een faire kans op definitieve verwerving van de opdracht terwijl door Y wordt betwist dat [X] zich als een goed bouwteam aannemerheeft gedragen zodat zij gerechtigd was om de relatie te beëindigen zonder [X] verder nog een kans te geven de opdracht te verwerven, dient thans eerst te worden vastgesteld welke rol [X] binnen het bouwteam heeft gespeeld.
3.4. In dat verband is het volgende van belang.
De stelling van Y dat [X] zich niet als een bouwteam aannemermaar als een conventionele aannemer heeft gedragen, heeft zij onderbouwd aan de hand van een verklaring en een brief van de architect [Y]. [X] heeft hier tegenover gesteld dat zij niet passief is geweest en diverse open begrotingen heeft gemaakt waaraan het nodige overleg is voorafgegaan en is gevolgd en voorts dat zij wel degelijk heeft meegedacht over de nodige uitwerkingen en bezuinigingen. Gelet op de onderbouwing van haar stelling door Y had het op de weg van [X] gelegen om haar stelling dat zij wel degelijk als bouwteam aannemeris opgetreden (ook) te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten. Meer in het bijzonder heeft zij nagelaten om aan te geven welke alternatieve voorstellen zij heeft gedaan. Voor zover [X] bedoelt dat de diverse begrotingen die zij heeft overgelegd als alternatieven dienen te worden beschouwd, zal daaraan voorbij worden gegaan nu die begrotingen waren gemaakt nadat een ontwerp gereed was zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat [X] actief bij de totstandkoming van de ontwerpen betrokken is geweest. Ook conventionele aannemers maken begrotingen op basis van bestaande ontwerpen. Het bijzondere aan een bouwteamrelatie is nu net, zoals ook hiervoor is overwogen, dat weliswaar de architect het ontwerp tekent, maar dat de bouwteam aannemerdaaraan voorafgaand zijn specifieke deskundigheid -die ten grondslag ligt aan zijn deelname in het bouwteam- met de architect deelt en meedenkt over de opzet van het ontwerp. Dit vereist meer dan het opstellen van nieuwe begrotingen.
[X] heeft verder nog een brief van 28 februari 2001 van haarzelf aan [Y] overgelegd waaruit wel blijkt van concrete voorstellen voor bezuinigingen maar deze brief kan evenmin dienen ter onderbouwing van haar stelling nu die brief (ook) pas is opgesteld nadat de definitieve tekening van de architect gereed was. Van enige actieve betrokkenheid bij de totstandkoming van die tekening blijkt uit die brief niet. Gelet hierop zal de betwisting door [X] van de stelling van Y dat [X] zich als een conventionele aannemer heeft opgesteld, als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd.
Ten overvloede wordt overwogen dat, nu [X] haar betwisting onvoldoende heeft onderbouwd, er voor bewijslevering geen plaats is.
3.5. Nu er, gelet op het voorgaande, vanuit dient te worden gegaan dat [X] zich niet als een bouwteam aannemerheeft gedragen, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat [X] aan het feit dat zij deelnam aan een bouwteam het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat een overeenkomst met haar tot stand zou komen.
3.6. Daaruit volgt echter nog niet zonder meer dat het Y vrij stond de relatie met [X] te beëindigen. Partijen in het bouwteam waren immers voortdurend met elkaar in onderhandeling over de totstandkoming van een aannemingsovereenkomst op basis van een aantal nader overeen te komen uitgangspunten. Op bepaalde deelpunten hadden zij zelfs al overeenstemming bereikt. Door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst komen partijen tot elkaar te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding die meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.
3.7. Tegenover het gerechtvaardigde belang van [X] bij de totstandkoming van een aannemingsovereenkomst, heeft Y haar belang bij beëindiging van de bouwrelatie met [X] gesteld. Y heeft een aantal specifieke omstandigheden genoemd die volgens haar de ontbinding van het bouwteam rechtvaardigen.
In de eerste plaats heeft zij daartoe aangevoerd dat [X] in plaats van een actieve rol een zeer afwachtende en niet-constructieve rol heeft gespeeld in het bouwteam. Dit is weliswaar door [X] betwist maar die betwisting dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te worden gepasseerd.
In de tweede plaats heeft Y er op gewezen dat [X] na haar begroting van 20 november 2000 herhaaldelijk heeft bevestigd dat het project binnen het taakstellend budget kon worden uitgevoerd om vervolgens medio februari 2001 een nieuwe begroting te presenteren met een overschrijding van f. 400.000,-. Nu [X] niet heeft betwist dat zij in december 2000 inderdaad expliciet heeft aangegeven dat het sportcomplex kon worden gerealiseerd binnen het taakstellend budget, dient van de juistheid van de stelling van Y ter zake te worden uitgegaan. Een dergelijke toezegging verdraagt zich niet met de begroting van medio februari van [X] waarin het taakstellend budget fors wordt overschreven. Wat er verder ook zij van de nadere nuancering van [X] in die zin dat zij nimmer ten aanzien van het op 24 januari 2001 gepresenteerde ontwerp heeft aangegeven dat dit binnen het taakstellend budget kon worden gerealiseerd, door in december 2000 een toezegging te doen die in elk geval twee maanden later niet gestand wordt gedaan, heeft [X] onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Y. Die conclusie kan ook worden getrokken indien, met [X], zou worden aangenomen dat de architect, ondanks voldoende waarschuwingen van [X], onvoldoende concessies met betrekking tot zijn ontwerp had willen doen om binnen het taakstellend budget te kunnen blijven. Weliswaar had [X] geen zeggenschap over de architect maar zij had wel tijdig met Y contact kunnen opnemen om haar op de hoogte te stellen van haar bedenkingen ten aanzien van de architect. Door evenwel onvoorwaardelijk een toezegging te doen in december 2000 en door vervolgens niet tijdig eventuele bedenkingen ten aanzien van (doorvoering van voorgestelde wijzigingen in het ontwerp van) de architect aan Y kenbaar te maken, heeft [X] bij Y het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de begroting, ook voor zover het betrof het nadere ontwerp van 24 januari 2001, binnen het taakstellend budget zou blijven. Toen [X] dan ook medio februari aan Y kenbaar maakte dat er met betrekking tot de realisatie van dat ontwerp toch aanzienlijk meer budget nodig zou zijn dan was begroot, had Y er een gerechtvaardigd belang bij om de relatie met [X] op korte termijn te beëindigen.
Dat geldt te meer nu als niet betwist vaststaat dat Y, na de expliciete bevestiging van [X] na de begroting van 20 november 2000 dat het project binnen het taakstellend budget en de gestelde termijn van 1 september 2001 kon worden gerealiseerd, diverse verreikende verplichtingen is aangegaan, waaronder het sluiten van een huurovereenkomst met de gemeente Zeewolde. Omdat zij er, mede gelet op de duur van het voortraject, de passieve houding van [X] alsmede de forse overschrijding van het taakstellend budget in de laatste offerte van [X] zonder een concreet plan voor substantiële aanpassingen -in de brief van 28 februari 2001 wordt bijvoorbeeld wel een voorstel gedaan voor verkleining van het plan maar daarin wordt niet aangegeven hoe die verkleining vorm moet krijgen-, niet vanuit kon gaan dat [X] op korte termijn een voldoende sluitende begroting zou presenteren, had Y er begin maart 2001 recht en belang bij om de relatie met [X] te verbreken. Geconcludeerd kan worden dat op dat moment een redelijke basis voor het verder onderhandelen ontbrak. Y behoefde dan ook niet verder met [X] te overleggen over mogelijke vereenvoudigingen en bezuinigingen op het laatste ontwerp.
3.8. Y heeft overigens nog gesteld dat het aan [X] kan worden verweten dat zij de aangepaste aannemingsovereenkomst niet wilde tekenen en dat [X] bij het opstellen van de begrotingen slordig en onzorgvuldig is geweest. [X] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Wat er verder ook zij van de juistheid van de stellingen van Y, het enkele feit dat Y er na toezeggingen van de zijde van [X] op mocht vertrouwen dat [X], nadat de definitieve tekeningen op 24 januari 2001 gereed waren, een sluitende begroting zou uitbrengen en [X] vervolgens toch een begroting uitbracht die fors hoger saldeerde terwijl haar al in een vroeg stadium duidelijk was dat Y groot belang hechtte aan realisatie van het project binnen het taakstellend budget, vormde reeds een voldoende rechtvaardiging voor de ontbinding van het bouwteam door Y. Er was op dat moment geen sprake meer van een gerechtvaardigd belang van [X] bij totstandkoming van een overeenkomst althans dit belang van [X] woog minder zwaar dan het gerechtvaardigde belang van Y bij het afbreken van de onderhandelingen met [X].
Het stond Y dan ook vrij de relatie met [X] te beëindigen zonder daarmee schadeplichtig te worden. De vordering van [X] zal om die reden worden afgewezen.
3.9. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie.
In reconventie
3.10. In reconventie vordert Y vergoeding van schade die bestaat uit extra kosten alsmede winstderving als gevolg van vertraagde oplevering.
3.11. Y heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst aan de zijde van [X] maar daarin kan zij niet worden gevolgd. Weliswaar hadden partijen overeenstemming bereikt over een aantal punten die in het concept van de overeenkomst dat Y aan [X] had toegezonden, waren opgenomen, maar op een essentieel punt was er in elk geval nog geen sprake van -de voor de totstandkoming van een overeenkomst vereiste- aanvaarding van een aanbod. Zolang immers de tekeningen van de architect nog niet gereed waren -de conceptovereenkomst was op dit punt nog niet ingevuld- kon [X] niet akkoord gaan, en is zij ook niet akkoord gegaan (zij heeft immers nagelaten het concept te ondertekenen), met de prijsstelling en de oplevertermijn. Van een contractuele verhouding tussen partijen was derhalve (nog) geen sprake. Voor eventuele schadevergoeding uit wanprestatie is dan ook geen plaats. In dat licht bezien behoeven de stellingen van partijen omtrent een al dan niet noodzakelijke ingebrekestelling ook geen verdere bespreking.
3.12. De vraag die thans nog voorligt is of de goede trouw die partijen jegens elkaar in acht hadden dienen te nemen, meebrengt dat [X] gehouden is schade ten gevolge van vertraging in de oplevering te vergoeden.
3.13. Voorop staat dat voor de goede trouw als aparte bron voor verbintenissen tot schadevergoeding slechts beperkte ruimte is. In de onderhandelingsfase is een vorderingsrecht op basis van goede trouw in het algemeen voorbehouden aan degene ten nadele van wie de onderhandelingen zijn afgebroken. In het onderhavige geval doet zich echter een andere situatie voor. Het is immers thans degene die de onderhandelingen zelf heeft afgebroken, die vergoeding van (vertragings)schade vordert op basis van de goede trouw. In een dergelijk geval zal evenwel in het algemeen niet snel kunnen worden geconcludeerd dat de goede trouw die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst, meebrengt dat degene die zelf die rechtsverhouding beëindigt, recht heeft op vergoeding van enige schade.
Bijzondere omstandigheden die zulks anders maken zijn niet gesteld. De stelling van Y dat die gehoudenheid voortvloeit uit de toezegging van [X] in december 2000 en februari 2001 dat het project kon worden gerealiseerd binnen de door Y gestelde basisvoorwaarden, waaronder oplevering per 1 september 2001, leidt niet tot een ander oordeel. Toen duidelijk werd dat [X] haar toezegging niet wilde of kon nakomen, was er volgens Y zoveel tijd verstreken dat het niet meer mogelijk was om het project tijdig te realiseren. Wat daar echter verder ook van zij -[X] heeft in elk geval betwist dat zij in februari 2001 een (herhaalde) toezegging heeft gedaan-, van een eventuele schadeplichtigheid van [X] jegens Y zou slechts sprake kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat die toezeggingen de vertraging hebben veroorzaakt. Dat is evenwel niet expliciet gesteld door Y. Enig verband tussen de aan [X] verweten gedraging en de schade die Y stelt te hebben geleden, kan dan ook niet worden aangenomen. Meer in het bijzonder kan niet worden aangenomen dat de vertraging niet zou zijn ontstaan als [X] de desbetreffende toezeggingen niet zou hebben gedaan. In dat verband is ook van belang dat Y heeft erkend dat de oplevering is vertraagd door het feit dat de Welstandcommissie een aanpassing op het ontwerp van de architect in eerste instantie niet wilde goedkeuren. Aldus lijkt de uiteindelijk ontstane vertraging bij de bouw juist veroorzaakt te zijn door buiten [X] liggende omstandigheden. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, valt in elk geval niet in te zien waarom het feit dat Welstandcommissie haar goedkeuring in eerste instantie onthield voor rekening van [X] dient te komen, zoals Y stelt. In het bijzonder valt niet in te zien waarom op basis van de ingediende bouwaanvraag gebouwd had kunnen worden indien, zoals Y stelt, [X] haar toezegging om een passende begroting te maken en te bevestigen dat deze realiseerbaar was, tijdig was nagekomen.
3.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vordering van Y dient te worden afgewezen.
Y zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Deze kostenveroordeling kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu dit ook met zoveel woorden door [X] is gevorderd.
BESLISSING
De rechtbank:
In conventie:
1. Wijst de vordering van [X] af;
2. Veroordeelt [X] in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Y gevallen, begroot op EURO 2.882,00;
In reconventie:
1. Wijst de vordering van Y af;
2. Veroordeelt Y in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [X] gevallen, begroot op EURO 771,00;
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent een geschil met een aannemer vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.