ONTSLAG ADVOCAAT | ONTSLAG OP STAANDE VOET – WW UITKERING.

ONTSLAG OP STAANDE VOET – WW UITKERING.

Ontslag op staande voet – WW Uitkering. Weigering toekenning WW vanwege gestelde verwijtbare werkloosheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV miskend dat pas sprake kan zijn van een dringende reden als van de partij die een dringende reden heeft, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst nog een ogenblik te laten voortduren. De dringende reden moet niet alleen gewichtig, maar ook spoedeisend zijn. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest. Beroep gegrond.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel onze ontslag advocaten op 030 252 35 20 Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 07/1033 WW

Uitspraak
in het geding tussen:

A te B,
eiseres,
gemachtigde: mr. X,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam (kantoor Almere), verweerder.

1.Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2007 heeft verweerder eiseres met ingang van 5 februari 2007 blijvend geheel een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) geweigerd, overwegende dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
Tegen dit besluit is op 6 maart 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 24 mei 2007 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 29 juni 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 24 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 april 2008 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.S. van ‘t Oor.

2.Overwegingen

Tussen partijen is in geschil of verweerder eiseres terecht met ingang van 5 februari 2007 blijvend geheel een WW-uitkering heeft geweigerd omdat sprake is van verwijtbare werkloosheid.

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres is sedert 16 augustus 1999 gedurende 32 uren per week werkzaam geweest als interieurverzorgster in dienst van (…) te Almere. Op 3 november 2006 heeft de werkgever van eiseres verzocht om een ontslagvergunning wegens disfunctioneren van eiseres. Aangevoerd is dat eiseres er door haar werkgever door de jaren heen herhaaldelijk op is gewezen dat haar werkzaamheden beneden de maat zijn en dat zij pauze houdt buiten de afgesproken pauzetijden. De gevraagde ontslagvergunning is op 11 december 2006 verleend door de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk in inkomen. Daarbij is overwogen dat aannemelijk is geworden dat eiseres zodanig heeft gefunctioneerd dat zij ongeschikt is voor haar functie. Niet gebleken is dat het disfunctioneren van eiseres voortvloeit uit ziekte of gebreken of toe te schrijven is aan de zorg voor de arbeidsomstandigheden door de werkgever.(…) heeft hierop op 12 december 2006 het dienstverband met eiseres per 2 februari 2007 beëindigd.
Eiseres heeft op 2 februari 2007 een WW-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder rubriek 1 van deze uitspraak.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er aan de beëindiging van het dienstverband een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat eiseres ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft om die reden blijvend geheel uitkering WW geweigerd in verband met het bepaalde in artikel 24, tweede lid onder a van de WW.

Namens eiseres is betoogd dat er geen sprake is van een dringende reden. Het CWI heeft weliswaar geoordeeld dat er sprake is van disfunctioneren, wat eiseres overigens ook bestrijdt, maar geen van de aan het adres van eiseres geuite klachten vormen op zichzelf een dringende reden voor ontslag op staande voet. Eiseres is van mening niet verwijtbaar werkloos te zijn geworden in de zin van artikel 24 WW.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 24, eerste lid onder a van de WW, zoals dit artikel met ingang van 1 oktober 2006 luidt, voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Het tweede lid, onder a van dit artikel bepaalt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden, indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.

Ingevolge artikel 7:678 van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat dringende redenen onder andere aanwezig zullen worden kunnen geacht:
a. wanneer de werknemer bij het sluiten van de overeenkomst de werkgever heeft misleid door het vertonen van valse of vervalste getuigschriften, of deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven omtrent de wijze waarop zijn vorige arbeidsovereenkomst is geëindigd;
b. wanneer hij in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor hij zich heeft verbonden;
c. wanneer hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag;
d. wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
e. wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;
f. wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden;
g. wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt;
i. wanneer hij bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde geheim te houden, bekendmaakt;
j. wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt;
k. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
l. wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt of blijft de bedongen arbeid te verrichten.

Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a niet is nagekomen, weigert het UWV ingevolge artikel 27, eerste lid van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.

In deze zaak ligt de vraag voor, of er aan de beëindiging van de dienstbetrekking van eiseres een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW ten grondslag lag.

De rechtbank overweegt in de eerste plaats, in navolging van de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 21 september 2007 (LJN BB4609), dat uit de wetgeschiedenis volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om niet de ontslagroute, maar de ontslagreden bepalend te achten voor de beoordeling van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en ander a van de WW (Kamerstukken II 2005-2006, 30 370). Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de wettekst. Voor deze zaak, waarin de arbeidsovereenkomst niet via een ontslag op staande voet of een ontbinding is beëindigd, maar na het verkrijgen van een ontslagvergunning, betekent dit dat toch sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a van de WW. Verweerder heeft dan ook mogen onderzoeken of aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden ten grondslag heeft gelegen.

Blijkens de overwegingen in het besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld, dat er sprake is van jarenlang disfunctioneren eiseres ten gevolge van de onwil om de werkzaamheden naar behoren te verrichten. Verweerder heeft dit gekwalificeerd als het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen en opdrachten, door of namens de werkgever opgelegd, dan wel het op andere wijze grovelijk veronachtzamen van plichten, door de arbeidsovereenkomst opgelegd, een en ander zoals omschreven in artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder j respectievelijk k, van het BW.
Verweerder heeft toegelicht, dat er zich tijdens het 7-jarig dienstverband van eiseres meerdere incidenten hebben voorgedaan waarbij haar functioneren ter discussie stond. Verweerder heeft als voorbeelden genoemd het zonder overleg boeken van vakantie, het zich niet houden aan pauze- en aanvangstijden, vlak voor aanvang van de dienst afbellen, de slechte kwaliteit van het werk zelf en het weglopen als eiseres hierover werd aangesproken. Ondanks klachten van de opdrachtgevers en waarschuwingen van haar werkgever heeft eiseres haar gedrag niet aangepast aan de wensen van haar werkgever. De door eiseres gecreëerde situatie was dermate ernstig dat deze voldoende reden vormde voor een ontslag op staande voet, ook al is de werkgever daartoe niet overgegaan.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus miskend dat pas sprake kan zijn van een dringende reden als van de partij die een dringende reden heeft, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst nog een ogenblik te laten voortduren. De dringende reden moet niet alleen gewichtig, maar ook spoedeisend zijn. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel gezegd worden dat er sprake is van een jarenlange voorgeschiedenis van disfunctioneren waarbij eiseres meerdere keren vruchteloos is gewaarschuwd. Gesteld noch gebleken is echter, dat er een concrete gedraging is aan te wijzen, die als reden voor direct ontslag is aan te merken. Zoals ook gemachtigde van eiser heeft opgemerkt in het beroepschrift, is er onder deze omstandigheden geen sprake van dringende redenen het dienstverband met onmiddellijke ingang te beëindigen.

De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het feit dat in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW wordt verwezen naar de dringende reden van artikel 7:678 van het BW en een dergelijke dringende reden ontbreekt, niet anders geconcludeerd kan worden dan dat in onderhavig geval geen sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.

De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,– (één punt voor het indienen van het beroepschrift) als kosten van verleende rechtsbijstand.

3.Beslissing

De rechtbank:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt het bestreden besluit;
– bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 39,- vergoedt;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 322,- en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te betalen.
(bron; www.rechtspraak.nl)