Ontslag ambtenaar – herplaatsingsonderzoek

Ontslag ambtenaar. In deze zaak draait het in hoofdzaak  om de vraag of herplaatsingsonderzoek na reorganisatie voldoende zorgvuldig is geweest.

Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat verweerder de herplaatsingsmogelijkheden van eiser onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht, reeds vanwege de enkele omstandigheid dat ten tijde van de ontslagaanzegging, zoals het hoofd Toezicht ter zitting heeft verklaard, er al ideeën waren voor toezichtfuncties waarvoor géén BOA-diploma zou worden vereist. Dit blijkt ook uit het feit dat één maand na de onderhavige ontslagdatum het nieuwe functie- en formatieplan van de afdeling Toezicht is vastgesteld met daarin de functie van toezichthouder, waarvoor de BOA-eis niet geldt. Nu deze functie tevens een deel van eisers oude taken omvat, had het op de weg van verweerder gelegen eiser bij de vervulling van die vacatures te betrekken. De rechtbank heeft in haar overweging betrokken dat verweerder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat eiser, kort gezegd, onvoldoende functioneert voor iedere functie binnen de afdeling Toezicht. Eisers opstelling in het kader van de reorganisatie alleen kan niet tot die conclusie leiden. Daarnaast is de rechtbank ook niet duidelijk geworden in hoeverre eiser is gefaciliteerd om aan de BOA-eis te kunnen voldoen en daarmee zijn kansen op herplaatsing te kunnen vergroten. Evenmin is duidelijk geworden waarom verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de voordracht van eiser voor de functie van parkeerwacht. De rechtbank is voorts niet gebleken of verweerder voldoende buiten zijn organisatie naar passende dan wel geschikte functies voor eiser heeft gezocht. In dit verband overweegt de rechtbank tot slot dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat eiser heeft geweigerd mee te werken met re-integratiebureau Serin omdat ook deze stelling niet is onderbouwd met schriftelijke stukken.

Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat eiser niet kan worden verweten de proefaanstelling in de functie van medewerker uitvoering BOR te hebben geweigerd, nu verweerder niet heeft kunnen aantonen dat eiser duidelijk is gemaakt dat het aanvaarden van een proeftijd geen nadelige gevolgen zou hebben voor zijn rechten en aanspraken op grond van het sociaal statuut en sociaal plan noch voor zijn mogelijke rechten op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Dat eiser de functie destijds om die reden heeft geweigerd is door verweerder niet betwist.

De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder op grond van artikel 8:4:1, eerste lid, van de CAR/UWR niet bevoegd was om eiser ontslag te verlenen wegens de opheffing van diens betrekking, omdat verweerder de herplaatsingsmogelijkheden van eiser onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en eiser niet kan worden verweten passende werkzaamheden te hebben geweigerd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb het primaire ontslagbesluit te herroepen.

Mocht u omtrent het een ontslag van een ambtenaar en of ambtenarenrecht vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u spreekt direct een van onze ontslag advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 08/957

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 november 2008

inzake

[naam eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. X,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Y, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 9 januari 2008.

2. Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder eiser op grond van artikel 8:4, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en Uitwerkingsregeling (CAR/UWR) met ingang van 15 oktober 2007 eervol ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 11 juli 2007 gehandhaafd.

Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 oktober 2008.

3. Overwegingen

Eiser is vanaf september 1995 werkzaam als stadswacht/parkeercontroleur bij de afdeling Toezicht gemeente Ede, eerst op basis van tijdelijke aanstelling en met ingang van 1 april 1997 in vaste dienst. De aanstelling van eiser heeft plaatsgevonden met toepassing van het Besluit in- en doorstroombanen (I/D-banen).
Bij brief van 30 november 2005 is eiser meegedeeld dat de subsidie voor alle I/D-banen wordt beëindigd en dat de subsidie voor zijn functie in het bijzonder per 1 juli 2007 wordt stopgezet omdat eiser op grond van zijn capaciteiten en mogelijkheden beoordeeld is met de status “doorstromer”. Aan eiser is voorts meegedeeld dat zijn dienstverband per die datum zal worden beëindigd ingeval hij niet in een andere functie kan worden herplaatst.

Verweerder heeft aan eiser, evenals aan de overige I/D-medewerkers, een re-integratietraject aangeboden bij bureau Serin.

Bij besluit van 16 maart 2006 heeft eiser de status van herplaatsingskandidaat gekregen en is hem meegedeeld dat het sociaal statuut en het sociaal plan op hem van toepassing zijn. Voorts is eiser meegedeeld dat in verband met deze herplaatsing zijn capaciteiten zullen worden beoordeeld door de Geldergroep.

Bij brief van 12 juni 2006 heeft de Geldergroep bericht dat eiser voldoet aan de eisen die verweerder stelt aan zijn medewerkers, te weten vmbo-niveau.

Bij e-mail van 22 september 2006 heeft het toenmalige hoofd Toezicht alle medewerkers van de afdeling Toezicht te kennen gegeven enerzijds dat alle I/D functies zullen worden opgeheven en anderzijds dat het functie- en formatieplan zal worden uitgebreid met zogenaamde BOA-functies, oftewel functies die enkel kunnen worden uitgeoefend door Buitengewoon Opsporingsambtenaren.

Nadat het re-integratietraject bij Serin werd beëindigd is aan eiser een loopbaantraject aangeboden bij het Loopbaancentrum. Het Loopbaancentrum heeft eiser in 2006 eerst voorgedragen voor de functie van medewerker uitvoering BOR en later voor de functie van handhaver.

Verweerder heeft eiser voor de functie van medewerker uitvoering BOR uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en aan hem een proefaanstelling aangeboden welke eiser heeft geweigerd.

Bij memo van 1 december 2006 heeft het toenmalige hoofd Toezicht aan de plaatsingscommissie te kennen gegeven dat eiser niet wordt uitgenodigd voor een gesprek over de vacante functie van handhaver. Hij acht betrokkene ongeschikt voor elke reguliere functie binnen de afdeling Toezicht omdat hij de afgelopen jaren blijk zou hebben gegeven van onvoldoende inzicht in het overzien van de gevolgen van zijn handelen. Volgens het hoofd Toezicht kan eiser slecht met kritiek omgaan, maakt hij ongepaste insinuerende opmerkingen en heeft hij een reactieve houding die ongewenst is bij de kwaliteitsslag die de afdeling Toezicht doormaakt. Bovendien blijkt eiser herhaaldelijk niet in staat het BOA-examen met goed gevolg af te leggen.

Bij besluit van 26 januari 2007 is aan eiser meegedeeld dat verweerder op 19 december 2006 heeft besloten om de additionele functies bij de afdeling Toezicht in het kader van de I/D-banensubsidieregeling op te heffen wegens beëindiging van de subsidie en deze functies te vervangen door hoogwaardige BOA-functies. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard.

In de loop van 2007 heeft het Loopbaancentrum eiser nog voorgedragen voor de vacante functie van parkeerwacht. Verweerder heeft eiser hiervoor evenmin uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.

Bij besluit van 11 juli 2007 is eiser met ingang van 15 oktober 2007 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:4, eerste lid, CAR/UWR. Voorts deelt verweerder mee dat rekening is gehouden met de termijn die is gesteld in het sociaal statuut 2004, artikel 24:1:3:6, derde lid en de toelichting daarop.

Op 16 november 2007 is het nieuwe functie- en formatieplan voor de afdeling Toezicht vastgesteld.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden, het ontslagbesluit gehandhaafd.

De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit om de functie van eiser op te heffen in rechte is komen vast te staan nu eiser tegen de beslissing op zijn bezwaar geen rechtsmiddelen heeft aangewend. In geschil is enkel of verweerder, uitgaande van de opheffing van eisers functie, al dan niet tot ontslagverlening per 15 oktober 2007 kon overgaan.

Ingevolge artikel 8:4, eerste lid, van de CAR/UWR kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

Artikel 8:4:1, eerste lid, van de CAR/UWR bepaalt dat ontslag op één van de in artikel 8:4 genoemde gronden slechts kan plaatsvinden indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. […]
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, indien aan een ambtenaar op grond van artikel 8:4 ontslag wordt verleend, een opzegtermijn van drie maanden in acht wordt genomen.

Op grond van artikel 24:1:3:3 van het sociaal statuut gemeente Ede 2004 hanteert de werkgever bij het nemen van besluiten ten aanzien van de ambtenaren die betrokken zijn bij de organisatiewijziging de volgende voorkeursvolgorde:
a. de ambtenaar blijft zijn eigen, ongewijzigde functie vervullen;
b. de ambtenaar wordt overgeplaatst naar een passende functie binnen de gemeentelijke organisatie;
c. de ambtenaar wordt overgeplaatst naar een geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden herplaatsingsbesluiten als bedoeld in het eerste lid onder b en c genomen met inachtneming van de herplaatsingsprocedure, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Beoordeeld moet derhalve worden enerzijds of verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar eisers herplaatsingsmogelijkheden en anderzijds of eiser passende werkzaamheden heeft geweigerd.

Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat verweerder de herplaatsingsmogelijkheden van eiser onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht, reeds vanwege de enkele omstandigheid dat ten tijde van de ontslagaanzegging, zoals het hoofd Toezicht ter zitting heeft verklaard, er al ideeën waren voor toezichtfuncties waarvoor géén BOA-diploma zou worden vereist. Dit blijkt ook uit het feit dat één maand na de onderhavige ontslagdatum het nieuwe functie- en formatieplan van de afdeling Toezicht is vastgesteld met daarin de functie van toezichthouder, waarvoor de BOA-eis niet geldt. Nu deze functie tevens een deel van eisers oude taken omvat, had het op de weg van verweerder gelegen eiser bij de vervulling van die vacatures te betrekken. De rechtbank heeft in haar overweging betrokken dat verweerder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat eiser, kort gezegd, onvoldoende functioneert voor iedere functie binnen de afdeling Toezicht. Eisers opstelling in het kader van de reorganisatie alleen kan niet tot die conclusie leiden.
Daarnaast is de rechtbank ook niet duidelijk geworden in hoeverre eiser is gefaciliteerd om aan de BOA-eis te kunnen voldoen en daarmee zijn kansen op herplaatsing te kunnen vergroten. Evenmin is duidelijk geworden waarom verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de voordracht van eiser voor de functie van parkeerwacht. De rechtbank is voorts niet gebleken of verweerder voldoende buiten zijn organisatie naar passende dan wel geschikte functies voor eiser heeft gezocht.
In dit verband overweegt de rechtbank tot slot dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat eiser heeft geweigerd mee te werken met re-integratiebureau Serin omdat ook deze stelling niet is onderbouwd met schriftelijke stukken.

Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat eiser niet kan worden verweten de proefaanstelling in de functie van medewerker uitvoering BOR te hebben geweigerd, nu verweerder niet heeft kunnen aantonen dat eiser duidelijk is gemaakt dat het aanvaarden van een proeftijd geen nadelige gevolgen zou hebben voor zijn rechten en aanspraken op grond van het sociaal statuut en sociaal plan noch voor zijn mogelijke rechten op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Dat eiser de functie destijds om die reden heeft geweigerd is door verweerder niet betwist.

De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder op grond van artikel 8:4:1, eerste lid, van de CAR/UWR niet bevoegd was om eiser ontslag te verlenen wegens de opheffing van diens betrekking, omdat verweerder de herplaatsingsmogelijkheden van eiser onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en eiser niet kan worden verweten passende werkzaamheden te hebben geweigerd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb het primaire ontslagbesluit te herroepen.

De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.

De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het ontslagbesluit van 11 juli 2007;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Ede aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt voorts dat de gemeente Ede het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hem vergoedt.
(bron:www.rechtspraak.nl)