Effecten lease-overeenkomst – dwaling – Dexia

Effecten lease-overeenkomst – dwaling – Dexia. In de zaak die hier aan de orde is, overweegt de kantonrechter – samengevat – als volgt. Vast staat dat [eiseres] via een tussenpersoon effecten lease overeenkomsten heeft afgesloten. Vast staat ook dat de tussenpersoon wist dat [eiseres] uitdrukkelijk geen financiële risico’s wenste te lopen. De tussenpersoon behoorde er daarom rekening mee te houden dat [eiseres] dwaalde bij het aangaan van lease-overeenkomsten omdat daarin, naar hij wist of in ieder geval behoorde te weten, wel een aanzienlijk (restschuld)risico aanwezig was. Het lag onder deze omstandigheden op het moment van afsluiten van deze latere overeenkomsten op de weg van de tussenpersoon om [eiseres] erop te wijzen dat [eiseres] met deze producten risico liep. De tussenpersoon had met andere woorden een mededelingsplicht. Omdat Dexia eiseres niet uitdrukkelijk op het aan deze overeenkomsten verbonden (restschuld)risico heeft gewezen, doet [eiseres] terecht een beroep op dwaling. Aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling is dan voldaan.

Het beroep op dwaling van [eiseres] slaagt omdat aan de volgende vereisten is voldaan. Dexia, althans de tussenpersoon, heeft [eiseres] niet of onvoldoende geïnformeerd over het aan de lease-overeenkomsten verbonden restschuldrisico. Dexia, althans de tussenpersoon, wist dat aan de lease-overeenkomsten een restschuldrisico was verbonden, althans behoorde dit te weten. Dexia, althans de tussenpersoon, wist dat het voor [eiseres] essentieel was dat de lease-overeenkomsten voor haar geen risico met zich brachten en Dexia, althans de tussenpersoon, moest er rekening mee houden dat [eiseres] op dit punt dwaalde.

Het verweer van Dexia dat [eiseres] zelf in de lease-overeenkomsten had kunnen lezen dat in deze overeenkomsten geen minimale opbrengst clausule was opgenomen, baat Dexia in dat geval niet. Of de tussenpersoon aan [eiseres] de brochures die betrekking hebben op de lease-overeenkomsten aan [eiseres] heeft overhandigd (hetgeen [eiseres] betwist) kan ook in het midden blijven. Nu Dexia, althans de tussenpersoon, een onjuiste mededeling heeft gedaan over het karakter van de lease-overeenkomsten dan wel haar medelingsplicht ter zake heeft geschonden, kan zij er geen beroep meer op doen dat [eiseres] bij nader onderzoek zelf had kunnen zien hoe de producten in elkaar staken en welke risico’s eraan waren verbonden.

Het onderhavige geval wijkt dan ook op een belangrijk punt af van de zaken waarin de Hoge Raad in zijn arresten van 5 juni 2009 het beroep van de afnemers op dwaling heeft afgewezen.

Het beroep op dwaling van [eiseres] slaagt derhalve en [eiseres] heeft de lease-overeenkomsten bij brief van 25 november 2005 dan ook rechtsgeldig vernietigd.

Nu de lease-overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd dienen alle betalingen van [eiseres] aan Dexia op grond van de lease-overeenkomsten te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [eiseres] op grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. Op grond van de lease-overeenkomsten heeft [eiseres] in totaal € 30.610,21 aan Dexia betaald waarop een bedrag van € 5.078,32 voor ontvangen uitkeringen in mindering moet worden gebracht, zodat Dexia per saldo een bedrag van € 25.531,89 aan [eiseres] moet restitueren.

Hebt u vragen omtrent effecten lease-overeenkomsten en/of de vernietiging van overeenkomsten op grond van dwaling? Bel dan 030 252 35 20 en spreek direct een van onze advocaten. Daarvoor brengen wij u geen kosten in rekening.

Uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Kanton

Locatie Amsterdam

zaaknummer / rolnummer: 1073708 / HA ZA DX EXPL 09-303
vonnis van: 31 maart 2010

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde mr. L. E. M. de Vries – Blom,

tegen

de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.

Partijen zullen hierna [eiseres] en Dexia worden genoemd.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–   de dagvaarding van 6 augustus 2009, met producties;
–   de rolmededeling van 18 augustus 2009 waarbij [eiseres] op de voet van artikel 111, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) is geïnstrueerd een nadere conclusie te nemen;
–   de nadere conclusie van [eiseres], met één productie;
–   de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
–   het tussenvonnis van 28 oktober 2009 waarbij een comparitie van partijen is bepaald; en
–   het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2009 met de daarin genoemde
stukken.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.

2.2.  [eiseres] heeft eind oktober 1996 met Dexia (Labouchere) een overeenkomst tot effectenlease gesloten met de naam “Security Effect” (hierna: de Security Effect overeenkomst). Deze overeenkomst had een looptijd van 60 maanden en de leasesom bedroeg f 63.719,20 (€ 28.914,51). Ter uitvoering van deze overeenkomst werden effecten (“waarden”) aangekocht voor een totaal aankoopbedrag van f 40.076,20. In de overeenkomst is in artikel 5, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“Bank Labouchere N.V. te Amsterdam garandeert lessee na afloop van deze lease-overeenkomst een minimum verkoopopbrengst van de waarden van zegge: f 40.076,20. [ ]”.

2.3.  De Security Effect overeenkomst is tot stand gekomen via een tussenpersoon van de verzekeringsmaatschappij ZLM waar [eiseres] was verzekerd, [D] (hierna: de tussenpersoon). De heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), die ook de verzekeringen voor [eiseres] regelde, is namens de tussenpersoon voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst bij [eiseres] thuis geweest.

2.4.  In 1999 is [eiseres] met geld uit een erfenis van haar ouders, wederom via [persoon 1], de volgende overeenkomst tot effectenlease aangegaan waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia (Labouchere):

Nr.  Contractnr.  Datum  Naam overeenkomst  Leasesom  Looptijd
1  [nr 1]  23-07-1999  Capital Effect  € 54.155,04  240 maanden

2.5.  In 2000 ontving [eiseres] uit de Security Effect overeenkomst een uitkering van ruim € 20.000. Via [persoon 1] heeft [eiseres] met dit geld in augustus 2000 onder meer de volgende twee overeenkomsten tot effectenlease ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia (Labouchere):

Nr.  Contractnr.  Datum  Naam overeenkomst  Leasesom  Looptijd
2  [nr 2]  30-8-2000  Profit Effect Vooruitbetaling  € 24.805,32  120 maanden
3  [nr 3]  30-8-2000  Profit Effect Vooruitbetaling  € 24.805,32  120 maanden

De onder 2.4 en 2.5 genoemde overeenkomsten zullen hierna tezamen worden aangeduid als de ‘lease-overeenkomsten’ en elk afzonderlijk met het nummer uit de linkerkolom.

2.6.  Ook in november 2000 heeft [eiseres] nog drie overeenkomsten tot effectenlease (weer met de naam ‘Profit Effect’, dit keer met maandbetaling) met Dexia afgesloten.

2.7.  Bij brief van 25 november 2005 heeft (de advocaat van) [eiseres] de lease-overeenkomsten (alsmede de drie onder 2.6 genoemde overeenkomsten) buitengerechtelijk vernietigd, met een beroep op, onder meer, dwaling.

2.8.  Bij brief van 11 januari 2006 heeft Dexia aan (de advocaat van) [eiseres] bericht het beroep op dwaling niet te aanvaarden.

2.9.  Met betrekking tot de onder 2.6 genoemde overeenkomsten hebben partijen op 8 mei 2009 een minnelijke regeling getroffen.

2.10.  Op grond van de lease-overeenkomsten heeft [eiseres] aan Dexia de volgende bedragen aan termijnbetalingen (en/of vooruitbetaling) voldaan:

lease-overeenkomst 1: € 17.033,50;
lease-overeenkomst 2: € 6.779,46;
lease-overeenkomst 3: € 6.797,25.

Dexia heeft op grond van de overeenkomsten de volgende bedragen (aan dividenden en andere uitkeringen) aan [eiseres] uitgekeerd:

lease-overeenkomst 1: € 3.069,10;
lease-overeenkomst 2: € 1.004,61;
lease-overeenkomst 3: € 1.004,61.

2.11.  Per 4 juli 2006 heeft Dexia met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld op grond waarvan [eiseres] nog de volgende bedragen aan Dexia was verschuldigd:

lease-overeenkomst 1: € 1.448,98;
lease-overeenkomst 2: € 7.284,40;
lease-overeenkomst 3: € 7.304,41.

[eiseres] heeft deze bedragen niet aan Dexia voldaan.

2.12.  Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten was [eiseres] gescheiden en woonde zij alleen. Zij ontving een WAO-uitkering.

3.  Het geschil
in conventie
3.1.  [eiseres] vordert, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
I. voor recht verklaart dat de lease-overeenkomsten zijn vernietigd, althans deze vernietigt, met veroordeling van Dexia tot terugbetaling van al hetgeen [eiseres] in het kader van de lease-overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag der algehele voldoening,
subsidiair
II. voor recht verklaart dat Dexia jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van Dexia tot vergoeding van de schade te begroten op het totaal van de bedragen die [eiseres] op grond van de lease-overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag der algehele voldoening, en
III. [eiseres] kwijt van eventuele aanvullende betalingsverplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomsten,
primair en subsidiair
IV. Dexia veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 3.391,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
V. Dexia beveelt om binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiseres] bij het BKR te Tiel ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van Dexia in de proceskosten.

3.2.  [eiseres] legt aan haar vordering, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. Primair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij de lease-overeenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van dwaling. Dexia heeft nagelaten haar te informeren over de risico’s, in het bijzonder het restschuldrisico, die aan de lease-overeenkomsten zijn verbonden. [eiseres] wijst daarbij in het bijzonder op het volgende. Zij heeft eerst de Security Effect overeenkomst afgesloten met de minimale opbrengst clausule zodat aan die overeenkomst geen restschuldrisico was verbonden. Dexia, althans de tussenpersoon, heeft haar vervolgens geadviseerd de lease-overeenkomsten aan te gaan en haar deze aangeboden als vergelijkbare overeenkomsten, wederom zonder restschuldrisico. Dexia en de tussenpersoon hebben haar er in ieder geval niet uitdrukkelijk op gewezen dat aan deze overeenkomsten wel een restschuldrisico was verbonden.
Subsidiair stelt [eiseres] dat Dexia haar zorgplicht jegens haar heeft geschonden en aldus onrechtmatig heeft gehandeld.

3.3.  Dexia voert, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt verweer. Zij stelt allereerst niet aansprakelijk te zijn voor het handelen van de tussenpersoon. Van dwaling is ook geen sprake. De lease-overeenkomsten zijn zelf voldoende duidelijk over de aard en werking daarvan en (dus) ook over de daaraan verbonden risico’s. Dexia verwijst ter onderbouwing van haar standpunt in het bijzonder naar de arresten van de Hoge Raad van
5 juni 2009 (LJN BH2815 en LJN BH2811) waarin in de daar voorliggende zaken ook het beroep op dwaling werd afgewezen. Ten aanzien van het beroep op schending van de zorgplicht verwijst Dexia ook naar de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad.

in reconventie
3.4.  Dexia vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling aan haar van € 13.698,61, zijnde het totaal van de openstaande bedragen van de eindafrekeningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2006 (10 dagen na de eindafrekeningen), en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.5.  [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
in conventie
Aansprakelijkheid voor tussenpersonen
4.1.  Dexia is aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de lease-overeenkomsten. De kantonrechter zoekt in dit verband aansluiting bij artikel 6:76 BW. Dexia heeft bij het aangaan van de overeenkomsten gebruik gemaakt van de tussenpersoon en is voor de (daarbij plaatsgevonden hebbende) mededelingen en gedragingen van deze tussenpersoon jegens [eiseres] op gelijke wijze aansprakelijk als voor eigen gedragingen. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het een eigen verantwoordelijkheid is van Dexia als bank en effecteninstelling om er zorg voor te dragen dat de afnemers van haar producten de informatie ontvangen die behoort bij haar zorgplicht. Dexia dient erop toe te zien dat tussenpersonen die voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke daarvan zelf voor de noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en ander vindt steun in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722, rechtsoverweging 2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67).

Dwaling
4.2.  Het beroep op dwaling van [eiseres] slaagt indien aan de volgende vereisten is voldaan. Dexia, althans de tussenpersoon, heeft [eiseres] niet of onvoldoende geïnformeerd over het aan de lease-overeenkomsten verbonden restschuldrisico. Dexia, althans de tussenpersoon, wist dat aan de lease-overeenkomsten een restschuldrisico was verbonden, althans behoorde dit te weten. Dexia, althans de tussenpersoon, wist dat het voor [eiseres] essentieel was dat de lease-overeenkomsten voor haar geen risico met zich brachten en Dexia, althans de tussenpersoon, moest er rekening mee houden dat [eiseres] op dit punt dwaalde.

4.3.  [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar beroep op dwaling (zoals deels onder 3.2 al is weergegeven) gewezen op het volgende. [eiseres] wilde met de lease-overeenkomsten geen financieel risico lopen en heeft dit ook aan de tussenpersoon in de persoon van [persoon 1] kenbaar gemaakt, al voordat zij de Security Effect overeenkomst afsloot. De Security Effect overeenkomst voldeed ook aan haar wensen op dit punt. Met deze overeenkomst liep zij immers geen restschuldrisico. In 1999, toen zij de erfenis van haar ouders ontving, heeft zij aan de tussenpersoon ([persoon 1]) gevraagd of hij voor haar weer een soortgelijk product (als de Security Effect overeenkomst) had waar geen (restschuld)risico aan zat. [persoon 1] heeft aangegeven dat hij voor haar een soortgelijk product had en haar geadviseerd lease-overeenkomst 1 (Capital Effect) af te sluiten. Afgaand op de mededelingen van [persoon 1] heeft [eiseres] vervolgens lease-overeenkomst 1 afgesloten in de veronderstelling dat zij met deze overeenkomst ook geen restschuldrisico liep. [eiseres] heeft van [persoon 1] of Dexia geen brochures ontvangen met informatie over de door haar af te sluiten lease-overeenkomst 1. In 2000 heeft [eiseres] wederom op advies van de tussenpersoon ([persoon 1]) lease-overeenkomsten 2 en 3 afgesloten. [persoon 1] heeft haar bij die gelegenheid door hem zelf gemaakte rekenvoorbeelden getoond waaruit bleek dat [eiseres] na drie jaar al een behoorlijk bedrag aan winst zou kunnen ontvangen. [eiseres] heeft [persoon 1] nog gevraagd wat er zou gebeuren als de koersen zouden dalen, maar volgens [persoon 1] zou dit niet gebeuren. In de door [persoon 1] gemaakte en aan [eiseres] overhandigde rekenvoorbeelden wordt niet gerept van een restschuldrisico. [persoon 1] heeft [eiseres] geen gelegenheid gegeven om lease-overeenkomsten 2 en 3 goed te bekijken voordat zij deze ondertekende. Hij zei haar bovendien dat dat niet nodig was omdat deze precies inhielden wat hij haar medegedeeld en uitgelegd. De tussenpersoon adviseerde [eiseres] al langere tijd (over verzekeringen) en was op de hoogte van de persoonlijke en financiële situatie van [eiseres]. Als [eiseres] had geweten dat zij met de lease-overeenkomsten een restschuldrisico liep, had zij de overeenkomsten nooit afgesloten. Aldus steeds [eiseres].

4.4.  Dexia heeft ter onderbouwing van haar verweer in eerste instantie slechts gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009 en een (groot) aantal vonnissen en arresten van diverse hoven en rechtbanken. Ter comparitie heeft zij tot haar verweer in aanvulling hierop nog aangevoerd dat in lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 geen minimale opbrengst clausule is opgenomen en dat [eiseres] dit (dus) zelf had kunnen lezen, zodat van dwaling geen sprake kan zijn.

4.5.  De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat [eiseres] eerst de Security Effect overeenkomst heeft afgesloten waarmee zij geen restschuldrisico liep. Vervolgens heeft zij via dezelfde tussenpersoon via wie zij deze overeenkomst had afgesloten lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 afgesloten. Vast staat ook dat de tussenpersoon wist dat [eiseres] uitdrukkelijk geen financiële risico’s wenste te lopen, nu Dexia de gang van zaken rond de totstandkoming van de lease-overeenkomsten zoals geschetst door [eiseres] niet heeft betwist. De tussenpersoon behoorde er daarom rekening mee te houden dat [eiseres] dwaalde bij het aangaan van lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 omdat daarin, naar hij wist of in ieder geval behoorde te weten, wel een aanzienlijk (restschuld)risico aanwezig was. Het lag onder deze omstandigheden op het moment van afsluiten van deze latere overeenkomsten op de weg van de tussenpersoon om [eiseres] erop te wijzen dat [eiseres] met deze nieuwe producten meer risico liep en dat deze producten op dit (voor [eiseres]) essentiële punt afweken van de eerder door haar afgesloten Security Effect overeenkomst. De tussenpersoon had met andere woorden een mededelingsplicht. Omdat Dexia, althans de tussenpersoon, zoals [eiseres] gemotiveerd stelt en Dexia niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, haar heeft gezegd dat lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 eenzelfde soort product waren als de Security Effect overeenkomst en haar in ieder geval niet uitdrukkelijk op het aan deze overeenkomsten verbonden extra (restschuld)risico heeft gewezen, doet [eiseres] terecht een beroep op dwaling. Aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling is dan voldaan. Het verweer van Dexia dat [eiseres] zelf in de lease-overeenkomsten had kunnen lezen dat in deze overeenkomsten geen minimale opbrengst clausule was opgenomen, baat Dexia in dat geval niet. Of de tussenpersoon aan [eiseres] de brochures die betrekking hebben op de lease-overeenkomsten aan [eiseres] heeft overhandigd (hetgeen [eiseres] betwist) kan ook in het midden blijven. Nu Dexia, althans de tussenpersoon, een onjuiste mededeling heeft gedaan over het karakter van de lease-overeenkomsten dan wel haar medelingsplicht ter zake heeft geschonden, kan zij er geen beroep meer op doen dat [eiseres] bij nader onderzoek zelf had kunnen zien hoe de producten in elkaar staken en welke risico’s eraan waren verbonden. Het onderhavige geval wijkt dan ook op een belangrijk punt af van de zaken waarin de Hoge Raad in zijn arresten van 5 juni 2009 het beroep van de afnemers op dwaling heeft afgewezen. [eiseres] had immers eerst de Security Effect overeenkomst afgesloten waarmee zij geen restschuldrisico liep. Het beroep op dwaling van [eiseres] slaagt derhalve en [eiseres] heeft de lease-overeenkomsten bij brief van 25 november 2005 dan ook rechtsgeldig vernietigd.
4.6.  Nu de lease-overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd dienen alle betalingen van [eiseres] aan Dexia op grond van de lease-overeenkomsten te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [eiseres] op grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. Op grond van de lease-overeenkomsten heeft [eiseres] in totaal € 30.610,21 aan Dexia betaald waarop een bedrag van € 5.078,32 voor ontvangen uitkeringen in mindering moet worden gebracht, zodat Dexia per saldo een bedrag van € 25.531,89 aan [eiseres] moet restitueren.

Wettelijke rente
4.7.  De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt. Uit de brief van Dexia van 11 januari 2006 mocht [eiseres] afleiden dat Dexia tekort zou schieten in de nakoming van haar terugbetalingsverplichtingen. In een dergelijk geval treedt verzuim in zonder ingebrekestelling. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 11 januari 2006 over het totaal van de voor die datum door [eiseres] aan Dexia gedane betalingen verminderd met het totaal van de voor die datum door [eiseres] van Dexia ontvangen uitkeringen. Over de na 11 januari 2006 door [eiseres] aan Dexia gedane betalingen is wettelijke rente verschuldigd met ingang van de dag van elke betaling, verminderd met de over de na 11 januari 2006 door [eiseres] van Dexia ontvangen uitkeringen berekende wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van die uitkeringen.

Buitengerechtelijke kosten
4.8.  De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.

BKR
4.9.  Nu [eiseres] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.

Proceskosten
4.10.  Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:

Griffierecht    € 208,00
Dagvaarding     85,98
Salaris gemachtigde   800,00 (2 pnt x € 400) +
Totaal    € 1.093,98.

4.11.  De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.

in reconventie
4.12.  Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie, zullen de vorderingen in reconventie worden afgewezen.

4.13.  Dexia zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde (0,5 x 2 pnt x € 400).

5.  De beslissing
De kantonrechter

in conventie

5.1.  verklaart voor recht dat de lease-overeenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd,

5.2.  veroordeelt Dexia aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.531,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal van de voor 11 januari 2006 door [eiseres] aan Dexia gedane betalingen, vanaf 11 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over elke na 11 januari 2006 aan Dexia verrichte betaling vanaf het moment van betaling, verminderd met de wettelijke rente over de na die datum van Dexia ontvangen uitkeringen vanaf het moment van ontvangst, tot aan de dag der algehele voldoening,

5.3.  veroordeelt Dexia in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.093,98, voor zover verschuldigd, inclusief btw,

5.4.  veroordeelt Dexia om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Krediet Registratie te Tiel te berichten dat [eiseres] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,

5.5.  verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.  wijst af het meer of anders gevorderde,

in reconventie

5.7.  wijst de vorderingen af,

5.8.  veroordeelt Dexia in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 400,00, voor zover verschuldigd, inclusief btw. (bron: www.rechtspraak.nl)