Ontslag bestuurder stichting

Ontslag bestuurder stichting. Hebt u omtrent het ontslag van een bestuurder (of schorsing van een bestuurder) van een stichting vragen dan wel behoefte aan direct advies of juridische bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

In de zaak die hier wordt besproken gaat het om een bestuurder van een Stichting die niet langer het vertrouwen van de Raad van Toezicht van die stichting (hierna te noemen: de RvT) genoot en werd ontslagen. Daarbij stond onder meer de vraag centraal of het ontslag van een bestuurder van een stichting in zijn hoedanigheid van bestuurder tevens het einde van zijn arbeidsrechtelijke betrekking tot de stichting inhoudt.

De kantonrechter Roermond overweegt daaromtrent in haar uitspraak d.d. 22-04-2009 (LJN: BI3032) als volgt.

De wet (boek 2 BW) kent rechtspersonen: onder meer de vereniging, de stichting, de NV, de BV. Deze rechtspersonen kunnen een (statutaire of bevoegd benoemde) bestuurder hebben die zowel rechtspersoonlijk als arbeidsrechtelijk aan de rechtspersoon is verbonden. Aan die betrekkingen tussen bestuurder en rechtspersoon moet een einde gemaakt kunnen worden, veelal door het orgaan dat ook bevoegd is tot benoeming. De kantonrechter ziet hier op bestuurders die daadwerkelijk besturen (en niet louter zetters van handtekeningen zijn). Wanneer een bestuurder in die hoedanigheid tevens een arbeidsovereenkomst met de rechtspersoon heeft, zijn bij ontslag ook de bepalingen omtrent beëindiging van een arbeidsovereenkomst van toepassing.

Betekent het ontslag als bestuurder van de rechtspersoon tevens dat zijn dienstbetrekking met de stichting is geëindigd? De rechtspraak wat betreft de bestuurder van de vennootschap (NV en BV) is voldoende duidelijk:
1) HR 13 november 1992, NJ 193, 265 (Levisson/MAB): Wanneer een natuurlijk persoon als bestuurder van een vennootschap is benoemd en zijn werkzaamheden krachtens arbeidsovereenkomst verricht, brengt een bij geldig besluit van het bevoegde orgaan van de vennootschap aan hem als bestuurder verleend ontslag wel mee dat hij de hoedanigheid van bestuurder der vennootschap verliest en dus geen van de aan deze hoedanigheid verbonden bevoegdheden meer kan uitoefenen, maar het behoeft niet tot gevolg te hebben dat ook de dienstbetrekking eindigt. De sanctie (op overtreding van ontslagverboden) lost zich op in de verplichting van de vennootschap om, zolang aan de dienstbetrekking niet rechtsgeldig een einde is gekomen, aan betrokkene diens salaris door te betalen hoewel hij de bedongen arbeid niet kan verrichten.
2) HR 15 april 2005, NJ 2005, 483 3n 484, m.nt. GHvV. Blijkens de wetsgeschiedenis strekken art. 2: 134-244 BW ertoe te bewerkstelligen dat door een ontslagbesluit (als rechtspersoonlijke bestuurder) ook een einde wordt gemaakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de wet staat of indien partijen anders zijn overeengekomen.

Betekent deze rechtspraak voor de rechtspersoon/vennootschap (NV en BV) vervolgens dat de daaruit af te leiden regels onverkort kunnen worden toegepast op de stichting? De kantonrechter wil daarbij als maatschappelijke realiteit aannemen dat een stichting met een al of niet grote onderneming (bedrijf) op één lijn is vast te stellen met de meerderheid van NV’s en BV’s die met min of meer grote ondernemingen aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. Die mate van maatschappelijk functioneren zou kunnen pleiten voor het op één lijn stellen van de NV, de BV en de stichting. De kantonrechter meent evenwel dat die opvatting teveel wetgevende elementen in zich heeft om thans ingang te doen vinden. Temeer omdat de wetsgeschiedenis met betrekking tot art. 2:134 en 2:244 BW geen betrekking heeft op de stichting. Een vergelijkbare bepaling met betrekking tot de bestuurder van een stichting ontbreekt in titel 6 bk 2 BW.

De kantonrechter overweegt voorts dat een bestuurslid van een vereniging te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd kan worden ontslagen; een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen de vereniging en de bestuurder kan door de rechter niet worden uitgesproken (art. 2:37 lid 6 BW). De kantonrechter wil het door de wetgever gebezigde onderscheid (bestuurslid / bestuurder) in art. 2:37 lid 6 BW laten voor wat het is. Waar het om gaat is dat evenals in art. 2:134 en 2:244 BW de bestuurder “ te allen tijde” kan worden ontslagen. Daaraan valt nu weer niet te ontlenen dat voor de bestuurder van vereniging en de stichting langs dezelfde lijnen moet worden gedacht als voor de bestuurder van NV en de BV, dan wel het omgekeerde. De verdeelde literatuur (Maeijer (Asser/Van der Grinten/Maeijer II, nr. 487; Dijk/Van der Ploeg (p. 212) vs Groeneveld-Louwerse(TVVS 1995/7, p. 182-184; Van der Ploeg/Groeneveld-Louwerse in: Ontslag van bestuurders van rechtspersonen, Utrecht 1999, p. 30-31) geeft de kantonrechter geen voldoende bevredigend en afdoend antwoord.

De kantonrechter overweegt dat voor het ontslag van op arbeidsovereenkomst werkzame bestuurders van verenigingen en stichtingen anders dan voor bestuurders van NV en BV geen vrijstelling is verleend van de verplichting van art. 6 lid 1 BBA. Een ontslagvergunning is dan ook vereist, ook al gaan er stemmen op hetzij dat voor die toetsing geen plaats is, hetzij de wet (art. 2:98 BW) moet worden aangepast (Dijk/Van der Ploeg, p. 212; Van der Ploeg/Groeneveld-Louwerse in: Ontslag van bestuurders van rechtspersonen, Utrecht 1999, p. 32); Nicolai, TvOB 2007-6). De kantonrechter meent dat voor uitschakeling van het CWI wel wat meer is vereist en voor wetgevende arbeid schrikt hij natuurlijk terug.

Een en ander levert wel een aanwijzing op dat de arbeidsrechtelijke component niet is verdisconteerd in de rechtspersoonlijke component van het ontslag van de bestuurder van een stichting.

Art. 2:286 lid onder c BW bepaalt dat de statuten de wijze van benoeming en ontslag der bestuurders moeten bevatten. In deze zaak heeft eiser wel de stichtingsakte overgelegd. De statuten zijn niet overgelegd.

Volgens art. 2:298 lid 1 onder a BW kan een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, door de rechtbank worden ontslagen. HR 3 januari 1975, NJ 1975, 222 m.nt. GJS overweegt t.a.v. art. 12 Wet op de Stichtingen (voorloper van art. 2:298 BW) dat de wetgever met deze ontslagbevoegdheid van de rechter niet heeft bedoeld het invoeren van een algemene controle op het beleid van de bestuurders van stichtingen, doch slechts een controle op de rechtmatigheid van dat beleid op het oog heeft gehad; het zou uitsluitend gaan om gevallen van een ‘‘uitgesproken onrechtmatig handelen’’. De Hoge Raad heeft met betrekking tot de ontslaggrond ‘‘wanbeheer’’ overwogen dat dit niet moet worden verstaan in de ruime betekenis van wanbestuur nu de wetgever hiermee niet heeft gedacht aan bestuurlijk wanbeleid in het algemeen, maar aan tekortkomingen ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting of van de zorg voor de verkrijging van de inkomsten waarover de stichting kan beschikken. Evenzo heeft de Hoge Raad ten aanzien van bestuurshandelingen in strijd met de bepalingen van de wet gesteld dat de wetgever deze slechts als mogelijke grond voor ontslag heeft willen aanvaarden, indien op het moment van het plegen van die handelingen redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk was. Heersende opvatting is dat het de Hoge Raad erom gaat of het bestuur kennelijk in strijd handelt met de wet of de statuten. De kantonrechter verenigt zich met COM mr. Timmerman nr. 2.3 voor HR 20 april 2007, JOR 2007, 171.

De kantonrechter neemt op grond hiervan zeker aan dat arbeidsrechtelijke componenten niet met zoveel woorden zijn verdisconteerd in het rechtspersoonlijke ontslag door de rechtbank.

Bij deze onzekerheden houdt de kantonrechter het ervoor dat ontslag door een bevoegd orgaan van de bestuurder van de stichting niet met zich brengt dat daarmede tevens een einde is gemaakt aan de arbeidsrechtelijke betrekking. Bijzondere omstandigheden of een overeenkomst tussen partijen zijn in deze zaak niet gesteld of anderszins gebleken. Dat brengt mee dat het bevoegde orgaan zich kan wenden tot het CWI voor een ontslagvergunning of tot de kantonrechter voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Een vennootschapsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder van een stichting betekent niet vanzelf het arbeidsrechtelijk ontslag als werknemer van de stichting. Het arbeidsrechtelijk dienstverband moet beëindigd worden door opzegging dan wel via de weg van artikel 7:685 BW. De “15 april 2005” arresten missen toepassing.