Aansprakelijkheid werkgever – arbeidsongeval

In de zaak die in dit bericht centraal staat draait het om een arbeidsongeval en de aansprakelijkheid van de werkgever (in dit geval de inlener). Bij uitzendkracht valt bij het verrichten van werkzaamheden bij de inlener een trolley op zijn voet, waarna hij tijdelijk arbeidsongeschikt raakt. De uitzendkracht stelt een aansprakelijkheidsvordering in tegen het uitzendbureau en de inlener. Het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden voor de inwerktreding van het vierde lid van artikel 7:658 BW. Bij de beoordeling van de tegen de inlener ingestelde vordering is de stelplicht en bewijslast ex artikel 7:658 BW van overeenkomstige toepassing. Op de uitzendkracht rust de stelplicht en de bewijslast of hij in de uitoefening van zijn werk bij de inlener schade heeft geleden door het ten gevolge van een arbeidsongeval arbeidsongeschikt raken en of er causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en het letstel dat hem is overkomen.

Ex art. 7:658, lid 2 BW juncto art. 150 Rv dient de werknemer, indien hij werkgever aansprakelijk houdt voor een arbeidsongeval te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat hij de schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Pas indien de werknemer in zijn bewijsvoering is geslaagd, wordt bekeken of de werkgever heeft voldaan aan zijn zorgplicht. De bewijslast daarvoor rust op de werkgever.

De wettelijke verplichting tot schadevergoeding, die uit artikel 7:658 lid 2 BW voortvloeit, is een wettelijke verplichting tot schadevergoeding waarvan de inhoud en de omvang wordt beheerst door art. 6:95 e.v. BW.

Hebt u met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever bij een arbeidsongeval vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie [woonplaats]

zaaknummer:  202979
datum vonnis:  24 september 2003

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM

in de zaak van:

[Eiser],
te [woonplaats],
hierna: [eiser],
gemachtigde mr. X,

–tegen–

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC,
te Haarlemmermeer,
hierna: ABC,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEF B.V.,
te ‘s-Gravenhage,
hierna: DEF,
GEDAAGDEN,
gemachtigde mr. Y.

1. Het verloop van de procedure

Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
– de dagvaarding van 14 april 2003,
– de akte overlegging producties van [eiser],
– de conclusie van antwoord, met producties,
– de rolbeschikking van 18 juni 2003,
– de conclusie van repliek,
– de conclusie van dupliek.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:

a. [eiser] was van 11 maart 1998 tot en met 8 juli 1998 via DEF te werk gesteld bij ABC.
b. Tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op 9 april 1998 heeft [eiser] een omgevallen trolley op zijn voet gekregen.
c. Op 25 april 1998 heeft [eiser] zijn werkzaamheden volledig hervat.
d. Op 3 september 1998 is [eiser] onderzocht door de orthopedisch chirurg M.J.A. Bernink van het Kennemer Gasthuis in Haarlem die op 4 november 1998 het volgende aan de huisarts van [eiser] heeft bericht
“Op 3 september 1998 zag ik op de polikliniek bovengenoemde patiënt in verband met persisterende voetklachten links na een verzwikking van de enkel in april 1998. Hij werd gezien op de E.H.B.O. K.L.M. Geen zwelling toen, wel bloeduitstorting. Geen eerdere klachten.
Klachten thans: Manken en pijn aan de buitenzijde van de enkel. Geen zwikken, geen zwelling, soms kraken. Geen slotklachten.
Röntgenonderzoek:
Voet links 2x: Geen afwijkingen.
Enkel links 2x: Oude centrale fraktuur in de talus?
M.R.I.-arthrogram: Genezen osteochondraalfraktuur centraal in de talus waarbij het kraakbeen wat is versmald en het bot wat boven het niveau is uitgegroeid met zijn omgeving. Het kraakbeenoppervlak loopt echter normaal door. Ook een lichte kissingreactie in het pilon tibiai. Rond het calcaneocuboidale gewricht worden geen afwijkingen gezien, mogelijk wat forse sinus tarsi.
Diagnose:
Status na osteochondraalfraktuur centraal in de talusrol L enkel. Restklachten calcaneocuboidale distorsie links.
Advies:
Loopgips voor zes weken.”
e. Op 4 september 1999 is [eiser] door zijn huisarts doorverwezen naar een orthopedisch chirurg voor een second opinion. Bij brief van 11 juli 2000 heeft de orthopedisch chirurg I.C. Heyligers van het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam het volgende aan de huisarts van [eiser] geschreven:
“MRI en botscan toonden verdenking op een osteochondraal fractuurtje van de talus van de linker enkel. Het klinisch beeld is echter aspecifiek. Een afwikkelbalk en een orthese deden de klachten niet verminderen.
Bij onderzoek blijkt de enkel slank met een goede functie.
Ik heb patiënt uitgelegd dat ik op dit moment geen duidelijke therapeutische opties voor hem heb. Met name zie ik absoluut geen indictie voor een arthrodese. Derhalve werd hij uit verdere controle ontslagen.”
f. Met ingang van 7 augustus 1999 is de ziektewetuitkering van [eiser] beëindigd.
g. [eiser] kwam niet in aanmerking voor een WAO-uitkering of een WW-uitkering.
h. Met ingang van 20 oktober 2000 heeft [eiser] elders een dienstbetrekking aanvaard.

3. De vordering

3.1 [eiser] vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van €5.020,00, dan wel enig ander bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 1998 danwel een andere datum in goede justitie te bepalen, voorts te vermeerderen met €833,00 danwel enig ander bedrag in goede justitie te bepalen wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2003, een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.

3.2 [eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
[eiser] is het slachtoffer geworden van een arbeidsongeval op de werkvloer onder werktijd. [eiser] heeft geen schuld aan het ontstaan van het arbeidsongeval, terwijl van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser] geen sprake is.
De aansprakelijkheid van DEF berust op artikel 7:658 BW. De aansprakelijkheid van ABC berust op artikel 6:162 BW.
[eiser] heeft nimmer werkinstructies ontvangen.
ABC heeft onvoldoende veiligheidsmaatregelen op de werkvloer getroffen.
Daar komt nog bij dat de werkdruk bijzonder groot was en dat er een tekort aan personeel was.
Voorts is het de taak van de werkgever om een veilige werkomgeving te ontwerpen door de werknemers met inachtneming van het ervaringsfeit dat werknemers niet altijd dat gedrag vertonen dat wenselijk is ter voorkoming van letsel. ABC is hiermee in gebreke gebleven.
[eiser] heeft de volgende schade geleden die door gedaagden dient te worden vergoed:
extra reiskosten  €      25,00
extra telefoon-, kopieer- en portikosten  € 20,00
verlies in inkomsten:
in de periode van 10 april 1998
tot en met 24 april 1998 (ƒ56,00)  € 25,41
in de periode van 7 augustus 1998
tot en met 31 december 1998 (ƒ1.000,00)  € 453,78
in de periode van 1 januari 1999
tot en met 7 augustus 1999 (ƒ1.500,00)  € 680,67
in de periode van 8 augustus 1999
tot en met 20 oktober 2000 (ƒ4.000,00)  €1.815,12
kosten van rechtsbijstand  €   833,00
immateriële schade  €  2.000,00

4. Het verweer

Gedaagden hebben de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 De vordering tegen ABC is terecht gebaseerd op artikel 6:162 BW, omdat het door [eiser] gestelde arbeidsongeval op 9 april 1998 heeft plaatsgevonden en [eiser] vervolgens zijn werkzaamheden op uitzendbasis bij ABC per 8 juli 1998 (zoals door gedaagden is gesteld en door [eiser] niet is weersproken) heeft beëindigd, alles derhalve vóór de invoering per 1 januari 1999 van het vierde lid van artikel 7:658 BW.

5.2 Gelet op HR NJ 1990, 716 zal evenwel in dit geding hetgeen in de rechtspraak is aanvaard ter zake van stelplicht en bewijslast in een procedure ex artikel 7:658 BW, bij de beoordeling van de vordering tegen ABC overeenkomstige toepassing kunnen vinden.

5.3 De vordering tegen ABC ligt echter boven de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter, zodat de kantonrechter deze vordering op de voet van artikel 71 Rv naar de sector civiel van de rechtbank zou moeten verwijzen. [eiser] kan die verwijzing voorkomen door zijn vordering tegen ABC onvoorwaardelijk te beperken tot €5.000,00. [eiser] zal zich daarover moeten uitlaten. Vooruitlopend op die beperking van de vordering tegen ABC overweegt de kantonrechter thans reeds het volgende.

5.4 Aan de orde is of DEF op grond van artikel 7:658 BW en of ABC op grond van artikel 6:162 BW schadeplichtig jegens [eiser] is. Daartoe moet worden beoordeeld:
a. of [eiser] in de uitoefening van zijn werk bij ABC schade heeft geleden, omdat hij ten gevolge van een arbeidsongeval arbeidsongeschikt is geraakt en
b. of causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en het [eiser] overkomen letsel.
De stelplicht en bewijslast hiervan rusten op [eiser].
Indien komt vast te staan dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, zijn gedaagden in beginsel aansprakelijk, tenzij zij aantonen dat zij hun zorgplicht zijn nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser]. Slagen gedaagden niet erin het bewijs te leveren dat zij aan hun zorgverplichting hebben voldaan, dan is het causaal verband tussen hun tekortkoming en het letsel van [eiser] gegeven. Gedaagden kunnen dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien zij stellen en bewijzen dat nakoming van hun zorgplicht de arbeidsongeschiktheid niet zou hebben voorkomen.

5.5 Gedaagden hebben zich er voor alles op beroepen dat [eiser] zijn recht heeft verwerkt om de vordering in te stellen, althans dat sprake is van misbruik van procesrecht. De kantonrechter verwerpt dat verweer. Zoals gedaagden ook zelf hebben gesteld is de verjaringstermijn nog niet verstreken. Het enkele stilzitten van [eiser] gedurende een periode is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Uit niets is immers gebleken blijkt dat [eiser] op enig moment aan gedaagden heeft laten blijken dat hij van zijn vordering afziet. Voorts is onvoldoende gebleken van misbruik van procesrecht door [eiser].

5.6 Met betrekking tot de toedracht van het arbeidsongeval heeft [eiser] het volgende gesteld:
[eiser] was bezig met het wegduwen van vier trolleys gevuld met drank vanuit de koelcel naar de gereedstaande vrachtauto die de trolleys vervolgens naar een vliegtuig moest brengen. De werkdruk was hoog, alle werkzaamheden moesten zeer snel worden uitgevoerd. Tijdens het brengen van de vier trolleys naar de vrachtauto blokkeerden de wielen van een van de vier trolleys. Deze trolley ging wankelen en dreigde om te vallen. [eiser] trachtte deze trolley vast te pakken maar kwam daarbij zelf ten val en kreeg vervolgens de trolley op zijn linkerenkel en linkervoet.

5.7 Gedaagden hebben met betrekking tot die toedracht het volgende aangevoerd:
Op of omstreeks 9 april 1998 is een trolley gevallen op de voet van [eiser]. Daarover slechts lijken partijen het eens. De shiftleader van ABC stelt dat [eiser] de trolley trok in plaats van duwde en dat hij [eiser] eerder en vaker had gewaarschuwd dat niet te doen in verband met gevaar voor letsel.

5.8 Uit het verweer van gedaagden vloeit voort dat de stelling van [eiser] dat hij op 9 april 1998 een trolley op zijn voet heeft gekregen juist is. Dat staat derhalve vast. Daarmee staat dan tevens vast dat [eiser] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een arbeidsongeval is overkomen.

5.9 Vervolgens dient [eiser] te bewijzen dat hij daardoor schade heeft geleden.
In ieder geval is [eiser] gedurende de periode van 9 april 1998 tot 25 april 1998 arbeidsongeschikt geweest, nu dit door gedaagden is erkend. De vraag is echter wat voor die periode zijn schade is geweest.

5.10 Uit de medische gegevens die [eiser] tot dusver in het geding heeft gebracht, blijkt niet dat [eiser] ten gevolge van de val van de trolley op zijn voet langer dan de onder 5.9 genoemde periode arbeidsongeschikt is geraakt. [eiser] zal dit, gelet op de gemotiveerde bestrijding door gedaagden, nog moeten bewijzen.

5.11 Indien [eiser] slaagt in zijn bewijslevering, zullen gedaagden nog moeten voldoen aan hun bewijslast dat zij hun zorgverplichting zijn nagekomen. Bij de stukken bevinden zich weliswaar delen uit het kwaliteitshandboek van ABC, maar daarin is geen passage te vinden over de wijze waarop de onderhavige trolleys moeten worden verplaatst. Gedaagden zullen daarom moeten aantonen dat zij wat die wijze van verplaatsing instructies hebben verstrekt aan [eiser]. Bovendien moeten gedaagden, nu partijen verschillende standpunten hebben ingenomen ten aanzien van de manier waarop [eiser] de trolleys heeft verplaatst, moeten aantonen dat [eiser] in strijd met die instructies de trolleys heeft getrokken in plaats van geduwd. Indien zij daarin niet slagen kunnen gedaagden, zoals reeds is overwogen, nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien zij stellen en bewijzen dat nakoming van hun zorgplicht de arbeidsongeschiktheid niet zou hebben voorkomen. Daarvoor hebben gedaagden echter onvoldoende gesteld, zodat de kantonrechter hieraan voorbijgaat.

5.12 Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het zinvol een comparitie van partijen te gelasten. Ter zitting zal [eiser] zijn vordering tegen ABC kunnen beperken en zullen voorts de bewijsmogelijkheden aan beide zijden worden besproken. Tevens zal het overleg als bedoeld in artikel 194 Rv kunnen plaatsvinden indien voorlichting door een of meer deskundigen noodzakelijk mocht blijken.

5.13 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6. De beslissing

De kantonrechter:

Gelast partijen, [eiser] in persoon en gedaagden deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, beide partijen vergezeld van hun gemachtigden, tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een regeling te verschijnen in het gerechtsgebouw aan de Jansstraat 46 te Haarlem op:

DINSDAG 11 NOVEMBER 2003 TE 15.00 UUR.

Bepaalt dat een verzoek om uitstel van de terechtzitting alleen in behandeling wordt genomen, als de verzoeker het standpunt van de wederpartij bekend maakt en de verhinderdata van beide partijen en hun eventuele gemachtigden opgeeft. Dit verzoek dient uiterlijk een week voor de vastgestelde zittingsdatum op de griffie te zijn ingediend.

Houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever bij een arbeidsongeval vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.