Agentuurovereenkomst – opzegging

In deze zaak draait het om de opzegging van een agentuurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat geen van de door de handelsagent aangevoerde omstandigheden, op zichzelf, noch in samenhang met elkaar bezien, aanleiding geven tot de toepassing van een andere dan de wettelijke opzegtermijn. De stelling van de handelsagent dat de opzegging van de agentuurovereenkomst vergezeld had behoren te doen gaan van een aanbod tot vergoeding van “de overige schade die de opzegging teweegbrengt” wordt verworpen omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Voor zover in deze zaak sprake is geweest van een dringende reden had voor de opzegging, is deze niet, en dus al helemaal niet onverwijld, aan de handelsagent meegedeeld. Om deze reden had de agentuurovereenkomst niet zonder inachtneming van een opzegtermijn mogen worden opgezegd. Het niet in acht nemen van de toepasselijke opzegtermijn maakt de principaal schadeplichtig. De handelsagent heeft op die grond, naar haar keuze, aanspraak op de werkelijk geleden schade of een gefixeerde schadeloosstelling op de voet van artikel 7: 441 lid 1 BW.

Hebt u vragen met betrekking tot een agentuurovereenkomst en/of de opzegging daarvan, of direct behoefte aan juridisch advies of rechtsbijstand? Wij zijn u als gespecialiseerde advocaten graag van dienst.  Bel 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur tegen lokaal tarief  – 030 252 35 20 of mail uw vraag. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector kanton

Locatie Delft

Rolnummer: 785902 CV EXPL 08-7380
25 juni 2009

Vonnis in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V. Verkoopkantoor,
gevestigd te Zoetermeer,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.A.J.M. Lodestijn,

tegen

de vennootschap naar Pools recht
WARSCHAU S.A.,
gevestigd te Wrzesnia (Polen),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.B. van Luijn.

Partijen worden hierna aangeduid als “Abc” en “WARSCHAU”.

1. Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
– het exploot van dagvaarding van 25 juli 2008, met producties;
– de conclusie van antwoord, met producties;
– de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
– de conclusie van dupliek.

2. Feiten

2.1. Abc is actief op het gebied van de ontwikkeling en de verkoop van meubels, doorgaans als agent. WARSCHAU, tot 5 februari 2008 genaamd: [B.] Fabryka Mebli “MaVer” S.A., is meubelfabrikant.

2.2. Partijen werken sinds februari 2006 met elkaar samen.

2.3. In een ongedateerd schriftelijk verslag van een op 13 oktober 2006 gevoerd telefoongesprek tussen “[medewerker A.]” van Abc en [B.] van WARSCHAU heeft [B.] onder meer geschreven:
“(…) Ich habe unsere dauerte Zusammenarbeit analiesiert.
Wir haben zusammen im Januar 2006 angefangen mit Lieferungen ab Februari 2006. Die Umsatze ab Februar bis September 2006 betragen 42.141 EUR (durchschnittlich monatlich ca. 5250 EUR). (…)Du must auch selbt sagen so wie ich von meine Seite auch sehe, dass die Verkauf symbolisch ist (…) Meine Erwartungen sind folgende: im Jahr 1,5 – 2 mln EUR zu erreichen (durschscnittlich monatlich 130.000 – 180.000 EUR). Meine Frage an Dich ist: Hast Du Idee um diese Erwartung zu kriegen? Was fur die Bedingungen (Sortimentsmegen, Preise usw.) muss mann erfullen um dies Ziel zu erreigen? (Naturlich wenn das fur Dich interessant ist?)”

2.4. Abc en WARSCHAU hebben op 1 april 2007 een in de Duitse taal gestelde, schriftelijke overeenkomst voor onbepaalde tijd (hierna: de overeenkomst of de agentuurovereenkomst) ondertekend, getiteld: “Agenturvertrag”. Op grond van deze overeenkomst was Abc – kort samengevat – (op één uitzondering na) exclusief gerechtigd om als handelsagent te bemiddelen bij de verkoop van producten van WARSCHAU in Nederland, tegen een provisie van 10% voor elke door WARSCHAU geaccepteerde order. Artikel 2 van de overeenkomst vermeldt (onder meer), dat beëindiging van de overeenkomst dient te geschieden bij aangetekend schrijven en met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. In artikel 8 is bepaald dat de provisie wordt uitbetaald binnen 30 dagen na de maand van levering van een order.

2.5. Op 14 november 2007 zijn de aandelen van WARSCHAU door de toenmalige aandeelhouders verkocht en overgedragen aan de vennootschap naar Frans recht Sofibo Expansion (hierna: Sofibo).

2.6. Begin december 2007 heeft WARSCHAU telefonisch aan Abc haar voornemen tot beëindiging van de overeenkomst in januari 2008 kenbaar gemaakt. In een verklaring van WARSCHAU van 28 december 2007 is schriftelijk vastgelegd dat de overeenkomst tussen partijen op 31 januari 2008 zal worden beëindigd. Deze verklaring is bij brief van 31 januari 2008 aan Abc toegezonden. In die brief is voorts (onder meer) het volgende vermeld:

“Dear Sirs,

As you were informed in the letter sent to you in December 2007, in accordance to the changes both in founder’s structure and in sales policy we were going tot give you a notice. Unfortunately due to technical problems with our post office the official notice was not delivered tot you. Please note that this will be sent to you today once again.

Furthermore, for the reason of overly outstanding payments from many Abc’s clients and also because of temporary problems with textiles quality from our supplier we are forced tot refuse realizing all your open orders.

Herewith, we would like to assure you that all completely substantiated complaints (…) will be worked over by our company.”

2.7. Bij facturen van 1 april, 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2008 heeft Abc aan provisie een bedrag van in totaal € 5.385,90 bij WARSCHAU in rekening gebracht.

3. Vordering

3.1. Abc vordert – na eisvermeerdering, waartegen WARSCHAU geen bezwaar heeft gemaakt, kort zakelijk weergegeven – dat WARSCHAU bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld:

I. tot een schadevergoeding in verband met de opzegging van primair € 700.000,-, subsidiair van € 8.500,- althans van een bedrag dat de kantonrechter juist acht;
II. tot betaling van een klantenvergoeding van € 10.000,- of een door de kantonrechter juist geacht ander bedrag;
III. tot betaling van € 2.450,- exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. tot betaling van € 1.830,90 aan openstaande provisiefacturen,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2008 en met veroordeling van WARSCHAU in de gedingkosten, de kosten van de vertaler daaronder mede begrepen.

3.2. Abc legt aan haar vordering naast voornoemde vaststaande feiten onder meer de volgende stellingen ten grondslag. In 2006, vóór de ondertekening van de overeenkomst, hebben partijen de verwachting uitgesproken dat na de gebruikelijke aanloopperiode (meubels hebben een productcyclus van 4 – 5 jaar) in de loop van 2009 een jaaromzet van 1,5 tot 2 miljoen euro aan de verkoop van WARSCHAU producten gerealiseerd zou worden. Doordat partijen een prognose hebben gesteld voor een (toekomstige) jaaromzet van 1,5 tot 2 miljoen euro en door het vervullen van randvoorwaarden om die jaaromzet op termijn te realiseren, heeft WARSCHAU bij Abc de verwachting gewekt dat de agentuurovereenkomst zou worden voortgezet totdat Abc met behulp van het overeengekomen productassortiment de beoogde jaaromzet zou hebben behaald en de termijn van de productcyclus (van vijf jaar) van het assortiment zou zijn verstreken. Abc heeft vanaf de ondertekening van de overeenkomst veel tijd, energie en middelen gestoken in de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse markt en zij heeft een aanvang gemaakt met de verkoopactiviteiten in Nederland.

3.3. Vanaf november 2007 is WARSCHAU in gebreke gebleven met de productie (en reparatie) van door Abc aangebrachte orders. Door zo te handelen heeft WARSCHAU de goede reputatie van Abc geschaad. Dit is een onrechtmatige daad. In december 2007 heeft WARSCHAU aangegeven de overeenkomst met Abc te willen beëindigen zodat zij haar productiecapaciteit zou kunnen benutten ten behoeve van de nieuwe “moederonderneming” Sofibo.

3.4. Bij brief van 31 januari 2008 heeft WARSCHAU de overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd en haar verplichtingen jegens Abc per direct gestaakt. Abc heeft haar Nederlandse relaties van de beëindiging van haar agentschap op de hoogte gesteld, als gevolg waarvan de orderstroom nagenoeg is opgedroogd.
De opzegging is, vanwege strijd met artikel 7: 437 BW en vanwege het niet noemen van een serieuze reden, onrechtmatig. WARSCHAU heeft er ook niet voor gekozen de route van artikel 7: 440 BW te volgen.

3.5. Zou WARSCHAU de minimale opzegtermijn van vier maanden wel in acht hebben genomen, dan zou een beroep daarop onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. WARSCHAU had de opzegging van een aanbod tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade vergezeld dienen te laten gaan.
WARSCHAU is door de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, schadeplichtig geworden jegens Abc.

3.6. Primair dient WARSCHAU, gelet op het hetgeen is vermeld in de artikelen 6:2 en 248 BW, de werkelijk geleden schade ad € 700.000,- te vergoeden. Subsidiair dient zij de gederfde provisie over de tijd dat de overeenkomst na regelmatige beëindiging zou hebben voortgeduurd, te vergoeden, welke provisie op de voet van artikel 7: 441 en 6:96 BW kan worden begroot op € 8.500,-. In beide gevallen is WARSCHAU gehouden tot vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.450,-.

3.7. Ook dient WARSCHAU een passende klantenvergoeding ex. artikel 7: 442 BW te voldoen. Deze dient, uitgaande van de gemiddelde jaarprovisie over het aanloopjaar 2007, op € 10.000,- te worden vastgesteld.

3.8. Over de maanden april tot en met augustus 2008 heeft Abc voor € 5.385,90 aan provisiefacturen bij WARSCHAU in rekening gebracht. Deze verschuldigde provisie heeft Abc tot aan een bedrag van € 3.555,- gecompenseerd met gelden die klanten van WARSCHAU abusievelijk aan Abc in plaats van aan WARSCHAU hebben betaald. Thans staat er nog € 1.830,90 op de provisiefacturen open . Dit bedrag dient WARSCHAU nog te voldoen.

3.9. WARSCHAU dient naast de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten de vertragingsschade te vergoeden.

4. Verweer

4.1 WARSCHAU heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert onder meer het volgende aan. WARSCHAU had jegens Abc een omzetverwachting van 1,5 tot 2 miljoen euro uitgesproken, zoals blijkt uit de notitie van het op 13 oktober 2006 gevoerde telefoongesprek. Die verwachting heeft Abc met een gerealiseerde omzet van gemiddeld € 8.116,35 per maand, niet waargemaakt. Ook heeft Abc ten onrechte en zonder dit te melden aan WARSCHAU, gelden afkomstig van afnemers van WARSCHAU onder zich gehouden die zij had behoren af te dragen. Onder deze omstandigheden, die op zichzelf een dringende reden als bedoeld in artikel 7:439 BW opleveren, was WARSCHAU genoodzaakt en gerechtigd de overeenkomst op te zeggen. Het niet doorbetalen van gelden van klanten van WARSCHAU, gaf WARSCHAU overigens de bevoegdheid om de uitvoering van door Abc aangebrachte orders op te schorten.

4.2 De wettelijke opzegtermijn van vier maanden is door WARSCHAU in acht genomen: vier maanden lang heeft WARSCHAU de door Abc aangebrachte orders uitgevoerd.
Zou WARSCHAU al schadeplichtig zijn, dan betwist zij de omvang van de gestelde (werkelijke) schade.

4.3 Aan de voorwaarden om voor een klantenvergoeding in aanmerking te komen, is niet voldaan. In het bijzonder betwist WARSCHAU dat zij als gevolg van de inspanningen van Abc klanten heeft (behouden) en dat zij van die klanten thans profijt trekt. De omvang van de door Abc gestelde jaarprovisie over 2007 wordt voorts betwist. Deze bedraagt volgens WARSCHAU slechts ruim € 9.000,-.

4.4 De provisiefacturen worden betwist. De provisie over juli 2008 is twee maal in rekening gebracht. De provisiebedragen komen voorts niet overeen met de omzetcijfers van WARSCHAU. Abc heeft ook nooit eerder geklaagd over het niet betalen van deze provisiebedragen.

4.5 WARSCHAU beroept zich subsidiair op verrekening van de gestelde vordering met haar vordering op Abc ter zake van niet afgedragen verkoopomzetten.

5. Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1. Omdat de partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende staten, draagt de zaak een internationaal karakter. Allereerst dient dus de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van artikel 5 lid 1 sub a. van de in deze zaak toepasselijke EEG-Verordening van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aangezien de bemiddeling door Abc volgens de overeenkomst in Nederland diende plaats te vinden.

5.2. De volgende vraag is dan naar welk recht de vorderingen dienen te worden beoordeeld. Uit de stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat voor de beoordeling van het geschil, betreffende hun interne rechtsverhouding, een al dan niet stilzwijgende keuze is uitgebracht voor de toepassing van Nederlands recht. De kantonrechter zal partijen in die keuze volgen, gelet op het bepaalde in artikel 5 van het in deze toepasselijke Haags Vertegenwoordigingsverdrag van 1978 (dat een universeel formeel toepassingsgebied heeft).

Opzegging

5.3. Vast staat dat partijen de wettelijke opzegtermijn zijn overeengekomen. Dit betekent dat, gelet op het bepaalde in artikel 7: 437 lid 1 BW, tussen partijen in beginsel een opzegtermijn van vier maanden geldt, nu de agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan.

5.4. De kantonrechter begrijpt het primaire standpunt van Abc aldus, dat de redelijkheid en billijkheid eisen dat onder de door haar aangevoerde omstandigheden de agentuurovereenkomst door WARSCHAU niet, althans niet zonder het aanbieden van een schadevergoeding, beëindigd had mogen worden voordat een verkoopomzet van 1,5 tot 2 miljoen euro zou zijn gerealiseerd en voordat de productiecyclus van vijf jaar te rekenen vanaf de aanvang van de overeenkomst zou zijn doorlopen. De kantonrechter volgt Abc niet in dit standpunt. Het is niet ondenkbaar dat bijzondere omstandigheden in een specifiek geval ertoe kunnen leiden dat van een principaal zoals WARSCHAU in redelijkheid kan worden verlangd dat deze een langere opzegtermijn in acht neemt dan uit de wet volgt. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in dit geval echter niet voor.

5.5. Uit het verslag van het telefoongesprek dat op 13 oktober 2006 door partijen is gevoerd, blijkt dat WARSCHAU met het oog op de samenwerking met Abc een verwachte verkoopomzet in Nederland van 1,5 tot 2 miljoen euro per jaar tot uitgangspunt genomen. Abc heeft die verwachting kennelijk – aldus is uit haar stellingen af te leiden – realistisch en (voor haar) realiseerbaar gevonden. Waarom Abc er tegen de achtergrond van het voorgaande op heeft mogen vertrouwen dat de overeenkomst niet eerder zou worden opgezegd dan nadat die prognose zou zijn behaald, heeft Abc niet inzichtelijk gemaakt. Abc heeft evenmin toegelicht op welke gronden zij erop heeft mogen vertrouwen dat WARSCHAU de agentuurovereenkomst niet zou opzeggen binnen de, volgens haar in de meubelbranche geldende, productcyclus van vijf jaar te rekenen vanaf de ondertekening van de overeenkomst. Overigens heeft WARSCHAU het bestaan van een dergelijke productcyclus betwist, waarna Abc dit onderdeel van haar stellingen niet nader heeft onderbouwd. Van het bestaan van een dergelijke cyclus kan dus bij de beoordeling reeds om die reden niet worden uitgegaan. Gelet op het voorgaande kan niet tot uitgangspunt worden genomen dat WARSCHAU de gestelde, bij Abc levende verwachtingen heeft moeten eerbiedigen.

5.6. Uiteraard heeft Abc vanaf het moment van de samenwerking met WARSCHAU tijd, energie en middelen gestoken in het ontwikkelen van producten voor de Nederlandse markt en heeft zij een aanvang gemaakt met verkoopactiviteiten in dat afzetgebied. Abc noemt in dit verband overigens slechts de activiteiten ter zake van de meubelbeurs van HTC te Nieuwegein. Dergelijke inspanningen zijn inherent aan de opdracht van een handelsagent. Dat de omzet eerst na een bepaalde aanloopperiode op een acceptabel of gewenst niveau zou komen, was voor Abc bovendien voorzienbaar en heeft haar geen aanleiding gegeven tot het in de overeenkomst treffen van bijzondere afspraken of het bepalen van een bijzondere opzegtermijn (langer dan in de wet is genoemd). Dit komt voor haar rekening en risico. Abc heeft overigens niet gesteld en evenmin is dit gebleken, dat zij zodanige investeringen heeft gedaan die binnen de looptijd van het contract niet konden worden terugverdiend. Zou het zo zijn dat de overeenkomst is opgezegd omdat WARSCHAU haar productiecapaciteit uitsluitend nog heeft willen aanwenden ten behoeve van haar moederbedrijf, hetgeen WARSCHAU overigens betwist, dan zou dat enkele feit onder de gestelde omstandigheden evenmin grond bieden voor het door Abc gehuldigde standpunt.

5.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de door Abc aangevoerde omstandigheden, op zichzelf, noch in samenhang met elkaar bezien, aanleiding geven tot de toepassing van een andere dan de wettelijke opzegtermijn. De stelling van Abc dat WARSCHAU de opzegging vergezeld had behoren te doen gaan van een aanbod tot vergoeding van “de overige schade die de opzegging teweegbrengt” moet dus ook worden verworpen, omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Het voorgaande betekent dat WARSCHAU de agentuurovereenkomst heeft kunnen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden.

5.8. Uit de verklaring van WARSCHAU van 28 december 2007 blijkt dat WARSCHAU de overeenkomst heeft opgezegd tegen 31 januari 2008. Eerst door de ontvangst van de brief van 31 januari 2008 is Abc met die opzeggingsverklaring bekend geworden. Dit betekent dat de overeenkomst door WARSCHAU omstreeks 31 januari 2008 met onmiddellijke ingang is beëindigd. Dit maakt WARSCHAU in beginsel schadeplichtig, gelet op het bepaalde in artikel 7: 439 BW. Het feit dat WARSCHAU na 31 januari 2008 nog orders heeft verwerkt die Abc heeft aangebracht, ook al had zij in haar brief van diezelfde datum aangekondigd geen orders door tussenkomst van Abc te zullen accepteren, maakt het voorgaande niet anders en kan hoogstens leiden tot een vermindering van de schadevergoeding met het bedrag dat over die omzet aan provisie is uitbetaald. Nu WARSCHAU niet heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat zij een dergelijke provisie aan Abc heeft uitgekeerd of nog zal uitkeren, kan dit echter bij het bepalen van een eventuele schadevergoeding buiten beschouwing worden gelaten.

5.9. Als WARSCHAU al een dringende reden had voor de opzegging, zoals zij suggereert, dan heeft zij – blijkens de inhoud van de brief van 31 januari 2008 – het bestaan van die dringende reden in ieder geval niet, en dus al helemaal niet onverwijld, aan Abc meegedeeld. In die brief wordt immers niet als reden voor de opzegging genoemd dat Abc ten onrechte en zonder dit te melden aan WARSCHAU, gelden afkomstig van afnemers van WARSCHAU onder zich heeft gehouden die zij had behoren af te dragen of dat zij de gewekte omzetverwachtingen niet heeft waargemaakt. WARSCHAU had de overeenkomst daarom niet zonder inachtneming van een opzegtermijn mogen opzeggen.

Schadevergoeding
5.10. Het niet in acht nemen van de toepasselijke opzegtermijn maakt WARSCHAU schadeplichtig. Abc heeft, naar haar keuze, aanspraak op de werkelijk geleden schade of een gefixeerde schadeloosstelling op de voet van artikel 7: 441 lid 1 BW.

5.11. Abc vordert primair de werkelijk geleden schade. Deze dient volgens haar te worden gesteld op de provisie over de jaren 2008 tot en met 2012, waarbij over 2008 van een omzet van 1 miljoen euro dient te worden uitgegaan en over de andere jaren van een omzet van 1,5 miljoen euro per jaar. Aldus berekend bedraagt de schadevergoeding volgens Abc € 700.000,-. WARSCHAU heeft deze schadeberekening voldoende gemotiveerd betwist.

5.12. Uit het verkoopoverzicht dat WARSCHAU als productie 1 bij antwoord in het geding heeft gebracht en waarvan de inhoud als niet door Abc weersproken tussen partijen vaststaat, volgt dat Abc door haar bemiddeling over de maanden april 2007 tot en met augustus 2008 een omzet heeft gerealiseerd van € 154.210,64. Dit bedrag staat in geen verhouding tot de omzetbedragen waar Abc vanuit gaat en die tegen de achtergrond van deze werkelijke omzetcijfers door haar ook niet voldoende feitelijk zijn onderbouwd. Abc miskent verder dat het hier gaat om de schade die wordt geleden doordat de geldende opzegtermijn van vier maanden niet in acht is genomen. Waarom bij de berekening van de werkelijke schade zou moeten worden uitgegaan van de gederfde provisie over een periode van vijf jaar, heeft Abc niet toegelicht. Zonder een dergelijke toelichting is haar uitgangspunt echter niet begrijpelijk. Dit wordt verworpen. Bij gebreke van gestelde andere, reële, uitgangspunten, moet de kantonrechter concluderen dat Abc haar primaire schadevergoedingsvordering niet naar behoren heeft onderbouwd. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen. Het primair gevorderde schadebedrag wordt afgewezen.

5.13. Daarmee komt de kantonrechter toe aan bespreking van de stellingen die Abc aan haar subsidiaire vordering ten grondslag legt. Abc berekent de gefixeerde schadeloosstelling ex artikel 7: 441 lid 1 BW op € 8.500,-, welk bedrag door WARSCHAU wordt betwist. Het gaat hierbij om het bedrag dat Abc aan beloning zou hebben ontvangen over de periode dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren, waarbij de in de daaraan voorafgaande tijd verdiende provisie in aanmerking dient te worden genomen.

5.14. Bij het bepalen van de fictieve beloning over de maanden februari tot en met mei 2008, kan worden aangehaakt bij het verkoopoverzicht van WARSCHAU dat de omzet ten behoeve van de berekening van de provisie van Abc weergeeft. Daarbij neemt de kantonrechter aan dat de omzetten die na januari 2008 zijn behaald zien op orders die tijdens de looptijd van de agentuurovereenkomst zijn geplaatst en waarover Abc eerst na de beëindiging van de agentuurovereenkomst aanspraak op provisie heeft. De kantonrechter leidt dit – gezien het bepaalde in artikel 8 van de agentuurovereenkomst – af uit het feit dat partijen het erover eens zijn dat na de opzegging door WARSCHAU er geen of nauwelijks nieuwe opdrachten meer zijn geplaatst, terwijl er over de periode na januari 2008 nog wel (soms substantiële) omzetten zijn vermeld op het verkoopoverzicht van WARSCHAU. Contra-indicaties voor deze aanname zijn gesteld noch gebleken. Abc zelf neemt bij de berekening van voornoemd bedrag van € 8.500,- de over het jaar 2007 ontvangen provisiebedragen (van € 936,79 gemiddeld per maand) in aanmerking. Ook weegt zij mee dat de zomerperiode in de meubelbranche geldt als slappe periode. Dit uitgangspunt is door WARSCHAU onvoldoende gemotiveerd bestreden terwijl de onjuistheid van dit uitgangspunt niet volgt uit de inhoud van haar verkoopoverzicht. De kantonrechter zal dit uitgangspunt daarom tot op zekere hoogte meewegen bij de verdere beoordeling. Dat de periode januari tot en met april de belangrijkste periode is voor het verkrijgen van omzet, zoals Abc stelt, is echter niet komen vast te staan. Wat Abc bedoelt met de “stijgende maandprovisie van € 2.000,-” die zij in aanmerking neemt, is de kantonrechter niet duidelijk geworden. Om die reden laat de kantonrechter deze stelling hier verder buiten beschouwing.

5.15. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter een schadevergoeding van € 6.200,- redelijk. In zoverre is de vordering toewijsbaar. Dat WARSCHAU over de schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd is, is door WARSCHAU niet betwist. De kantonrechter zal deze rente in redelijkheid toewijzen vanaf de dag der dagvaarding, omdat een onderbouwing voor een eerdere ingangsdatum ontbreekt. Het in dit verband meer gevorderde wordt afgewezen.

Klantenvergoeding
5.16. Voor toekenning van een klantenvergoeding is geen aanleiding. Dat er sprake is van de criteria vermeld in artikel 7:442 lid 1, onder a, BW wordt door WARSCHAU weersproken. Omstandigheden waaruit – eventueel na bewijslevering – kan volgen dat die criteria zich hier wel voordoen, heeft Abc niet gesteld. Integendeel stelt zij zich op het standpunt dat door de opzegging de orderstroom welhaast is opgedroogd. De vordering in zoverre wordt afgewezen.

Provisiefacturen
5.17. Ten aanzien van de aanspraken van Abc op provisie over na de opzegging behaalde omzetten, verwijst de kantonrechter mede naar hetgeen hiervoor in overweging 5.14, is vermeld.

5.18. Abc vordert betaling van haar provisiefacturen van 1 april, 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2008. Zoals WARSCHAU terecht heeft opgemerkt heeft Abc abusievelijk twee maal bij de omschrijving de provisie over juli vermeld. Gezien de omzetcijfers in het verkoopoverzicht van WARSCHAU gaat de kantonrechter er vanuit dat Abc heeft bedoeld met de factuur van 1 juli 2008 de provisie over de maand juni 2008 in rekening te brengen en dat sprake is van een kennelijke verschrijving.

5.19. Uit het verkoopoverzicht van WARSCHAU volgt dat over de maanden maart, mei, juni en juli 2008 een omzet is behaald van € 51.108,66. Een dergelijke omzet geeft aanspraak op € 5.110,87 aan provisie. In zoverre staat de aanspraak van Abc op provisie dus vast. Kort samengevat betwist WARSCHAU dat Abc aanspraak heeft op een hoger provisiebedrag. Dit verweer slaagt, nu Abc geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou kunnen komen vast te staan, dat zij op een hogere provisie aanspraak heeft.

5.20. De stelling van WARSCHAU, dat Abc nooit eerder heeft geklaagd dat de verschuldigde provisie niet is betaald, leidt er niet toe dat Abc haar aanspraak op provisie niet langer geldend kan maken.

5.21. Abc heeft haar vordering ter zake van provisie tot een bedrag van € 3.555,- verrekend met gelden die zij voor WARSCHAU onder zich had. Dat Abc tot een dergelijke verrekening niet bevoegd was, heeft WARSCHAU niet gesteld. In tegendeel beroept ook zij zich op een verrekening.

5.22. Het voorgaande betekent dat een vordering van € 1.555,87 resteert. Dit bedrag is dus toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag, waartegen WARSCHAU geen verweer heeft gevoerd, is eerst toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding, omdat Abc niet heeft aangegeven waarom een eerdere ingangsdatum zou moeten worden gekozen.

Buitengerechtelijke incassokosten

5.23. Abc vordert buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.450,- exclusief BTW, zijnde de kosten die zij heeft moeten maken in verband met de bespreking die op 4 juni 2008 tussen partijen en hun respectieve raadslieden heeft plaatsgevonden. De bespreking had volgens Abc ten doel om het geschil dat tussen partijen was gerezen met betrekking tot de beëindiging van de agentuurovereenkomst, buiten rechte te beslechten. WARSCHAU heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat Abc dergelijke kosten heeft gemaakt. Een schadevergoeding is te dien aanzien dus op z’n plaats. Nu Abc heeft verzuimd de werkelijk gemaakte kosten te onderbouwen, zal de kantonrechter een in zaken als de onderhavige gebruikelijke vergoeding toekennen van € 700,- exclusief BTW. Dit bedrag is gebaseerd op het toewijsbaar geoordeelde schadebedrag waarop die buitengerechtelijke incassokosten betrekking hebben. Dat Abc deze kosten reeds heeft voldaan is gesteld noch gebleken, zodat er geen aanleiding is over die kosten wettelijke rente te berekenen.

Overige gronden en verweren

5.24. Aan de betwiste stelling van Abc dat WARSCHAU onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij, vanaf november 2007 in gebreke is gebleven met de productie (en reparatie) van door Abc aangebrachte orders en aldus de goede reputatie van Abc heeft geschaad, verbindt Abc ten aanzien van haar vordering geen consequenties. Deze stelling, noch de verweren die daarmee verband houden, behoeven daarom een inhoudelijke bespreking.

5.25. Het verrekeningsverweer van WARSCHAU wordt met verwijzing naar artikel 6:136 BW gepasseerd. Dat WARSCHAU op de door haar aangevoerde gronden een tegenvordering heeft op Abc is niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Dit blijkt reeds uit het feit dat WARSCHAU heeft verzocht om overlegging door Abc van bescheiden waaruit blijkt dat zij (thans nog) verkoopomzetten onder zich heeft die aan WARSCHAU behoren te worden afgedragen.

Conclusie
5.26. Uit het voorgaande volgt dat toewijsbaar is:
a. € 6.200,- aan schadevergoeding,
b. € 1.555,87 aan provisie,
c. € 700,– ter zake van buitengerechtelijke kosten.
d. de wettelijke rente met ingang van 25 juli 2008 over € 7.755,87.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5.27. WARSCHAU zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten van de vertaling van de dagvaarding, die Abc overigens niet heeft gespecificeerd, zijn daaronder mede begrepen.

Beslissing
De kantonrechter:

I. veroordeelt WARSCHAU om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Abc te voldoen, een bedrag van € 8.455,87, vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.755,87 vanaf 25 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;

II. veroordeelt WARSCHAU in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Abc begroot op € 772,80, waarvan € 500,- aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de (uit een nota blijkende) kosten van de vertaling van de dagvaarding;

III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

IV. wijst het meer of anders gevorderde af..

(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u vragen met betrekking tot een agentuurovereenkomst en/of de opzegging daarvan, of direct behoefte aan juridisch advies of rechtsbijstand? Wij zijn u als gespecialiseerde advocaten graag van dienst.  Bel 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur tegen lokaal tarief  – 030 252 35 20 of mail uw vraag. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.