Ontbinding arbeidsovereenkomst tijdens ziekte

Geen ontbinding arbeidsovereenkomst tijdens ziekte, hoewel geen verband tussen ontbindingsgrond en ziekte. De kantonrechter overwoog daartoe: “ de bedoeling van het arbeidsrecht is om de zieke werknemer, ook al is hij een volgens verzoeker vorstelijk betaald directeur, de gelegenheid te geven om op kosten van zijn werkgeefster of een verzekeraar aan wie de premies ter indekking van de kans op arbeidsongeschiktheid zijn afgedragen, te kunnen recupereren. Dat recht komt ook verweerder toe. In geval van ontbinding, al of niet met een bij de situatie passende vergoeding, zal hij naar verwachting nog geruime tijd niet in staat zijn om werk te verrichten waarmee hij hetzelfde of nagenoeg hetzelfde inkomen zal kunnen genereren. De nadelige financiële gevolgen van beëindiging zijn nu nog niet te overzien”.

Mocht u over een ontbinding van een arbeidsovereenkomst tijdens ziekte verdere vragen hebben, of behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO

sector kanton * locatie Almelo
Zaaknummer     262474 EJ VERZ 07 – 1557
Beschikking    12 februari 2008 (jho)

Beschikking
van de kantonrechter te Almelo in de rechtbank Almelo in de zaak van

de besloten vennootschap …,
gevestigd en kantoorhoudende te …,
verzoekster, hierna ook wel verzoeker en de werkgeefster te noemen,
gemachtigde mevrouw mr X,

en

de heer …,
wonende te ….
verweerder, hierna ook wel verweerder en de werknemer te noemen,
gemachtigde mr Y.

Het verloop van de procedure

1.  Op 21 december 2007 is ter griffie ingekomen het verzoekschrift met bijlagen van verzoeker, strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van der partijen arbeidsovereenkomst.

2.  Het verweerschrift met bijlagen is op 17 januari 2008 binnengekomen.

3.  De mondelinge behandeling is aanvankelijk op 22 januari en vervolgens nader op
18 januari 2008 bepaald. Ten behoeve van die behandeling heeft mr X namens verzoeker op voorhand nog een productie 17 aan de kantonrechter doen toekomen.

4.  De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2008 plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht en door hun gemachtigden doen bepleiten. Mr X heeft zich daarbij bediend van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen van de behandeling gemaakt.

5.  Na afloop van de behandeling heeft de kantonrechter aan partijen mondeling reeds de onderhavige beslissing in het vooruitzicht gesteld, voor het geval partijen niet alsnog na onderling overleg tot een andersluidend verzoek en of andersluidend verweer zouden besluiten. De kantonrechter is daarna in afwachting gebleven van de berichten van de gemachtigde van verzoeker omtrent een eventuele regeling tussen partijen.
6.  Bij e-mailbericht van 6 februari 2008 heeft mr X aan de griffier doen weten dat een regeling in der minne tussen partijen niet is bereikt.

7.  De beschikking op schrift is op vandaag bepaald.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

1.  Op de in haar verzoekschrift omschreven en ter zitting nader mondeling toegelichte gronden verzoekt verzoeker ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerder. Deze werknemer heeft op de bij verweerschrift aangegeven en eveneens ter zitting nader toegelichte gronden primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot het toekennen via C= 2, een dienstverband van ruim 6 jaren en een salaris ad laatstelijk ongeveer € 5.800 bruto per maand inclusief vakantiegeld van een billijke vergoeding ter grootte van ruim € 81.000,00 indien toch ontbonden zou worden.

2.  Verkort zakelijk weergegeven verwijt verzoeker onder verwijzing naar voorbeelden aan verweerder dat hij onvoldoende functioneert sinds hij per 1 januari 2006 European Sales & Marketing Manager is geworden, dat er geen vertrouwen bestaat dat zulks in de nabije toekomst wel het geval zal zijn en daarom is volgens haar sprake van geheel of grotendeels aan de werknemer te wijten gewijzigde omstandigheden die met zich brengen dat aan de overeenkomst zo snel mogelijk een eind moet komen.

3.  Verweerder beroept zich eveneens verkort zakelijk weergegeven primair op het bestaan van een opzegverbod omdat hij momenteel arbeidsongeschikt is. Bij een afweging tussen het belang van verzoeker om zich van hem te ontdoen en zijn belang om eerst weer hersteld te geraken, behoort volgens hem het laatstgenoemde belang te prevaleren. Subsidiair betwist hij de juistheid van de door verzoeker aan het beweerdelijk slecht functioneren ten grondslag gelegde feiten. Hij stelt juist goed te hebben gepresteerd en daar tot het laatst toe vanuit de leiding van de organisatie nog “awards” te hebben ontvangen. Bovendien zou hem niet de gelegenheid zijn gegeven om het beweerdelijk (en betwiste) disfunctioneren te verbeteren. Er zijn volgens hem geen functioneringsgesprekken gevoerd en evenmin is hem een verbeterprogramma geboden.

4.  De kantonrechter is met verweerder van oordeel, dat de overeenkomst op dit moment niet kan worden ontbonden, omdat genoegzaam vaststaat dat verweerder zodanig ziek is dat hij niet, althans niet op korte termijn in staat is om na een eventuele ontbinding van deze overeenkomst elders een andere baan te vinden. Tot dat oordeel is het navolgende redengevend.

5.  Op 24 september 2007 heeft verzoeker aan verweerder verteld dat zij ontevreden over hem was en dat zij tot beëindiging van de arbeidsrelatie wilde geraken. Op 26 september 2007 is aan verweerder de inhoud van het gesprek schriftelijk bevestigd, bij welke gelegenheid hem een financieel voorstel voor de afwikkeling is gedaan. Verweerder heeft zich vervolgens op 28 september 2008 ziek gemeld. Uit de overgelegde stukken van de bedrijfsarts blijkt dat verweerder op die datum een geweldige druk op de borst heeft en dat zijn hartritme is verstoord, veroorzaakt door stress ten gevolge van de werksituatie. Aldus de Maetis-arts Reinders.

6.  Op 8 oktober 2007 bericht de bedrijfsarts Harrewijn aan verzoeker dat verweerder volledig arbeidsongeschikt is en dat langdurig verzuim van langer dan zes weken dreigt. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is volgens de arts in het bijzonder de aanzegging tot beëindiging van de samenwerking. Voor verzoeker is de mededeling van de bedrijfsarts dat het volgende contact met verweerder op 5 november 2007 zal plaatsvinden, aanleiding per mail contact te zoeken met de Arbo-instantie Maetis en mede te delen dat verzoeker graag in overleg wil met verweerder om “de situatie op een voor beide partijen bevredigende wijze op te lossen”.

7.  Bij brief van 5 november 2007 bericht de bedrijfsarts Harrewijn schriftelijk aan verzoeker dat verweerder niet voldoende hersteld is om zich hersteld te laten melden. Hij is zelfs niet in staat om zijn advocaat de informatie te verstrekken die nodig is om in verweer te gaan tegen het aangekondigde ontslag. Aldus de arts Harrewijn. Voor mevrouw Knoppers van Personeelszaken van verzoeker kennelijk reden om bij brief van 7 november 2007 contact te zoeken met de heer verweerder en hem te verzoeken de gegevens van zijn juridisch adviseur door te geven opdat een voor beide partijen bevredigende oplossing gevonden kan worden.

8.  De bedrijfsarts Harrwijn schrijft naar aanleiding van een telefonisch contact met verweerder vier dagen daarvoor op 17 december 2007 aan verzoeker dat het inventariseren van de mogelijkheden om de jurist van verweerder contact te laten leggen met die van verzoeker hebben geleid tot een toename van de klachten bij verweerder. Zodanig dat de bedrijfsarts verzoeker adviseert om daar voorlopig niet meer over te beginnen. Hij zou verweerder weer zien op 21 januari 2008.

9.  Op diezelfde 17e december 2007 komt het verzoekschrift tot ontbinding binnen bij de sector kanton. Bij het verweerschrift van 17 januari 2008 legt verweerder een schriftelijke verklaring van 5 januari 2008 over van de GZ-psycholoog Heutink. Deze verklaart verweerder in behandeling te hebben sedert oktober 2007. Er zou sprake zijn van neurasthene decompensatie met een hyperesthetisch emotioneel toestandsbeeld, zijnde dit een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. Verweerder wordt niet tot arbeid in staat geacht. De psycholoog heeft hem het bijwonen van de zitting op 18 januari 2008 ontraden, omdat dan de mogelijkheid tot verdere decompensatie zou bestaan. Heutink dringt aan op het vragen van uitstel van behandeling.

10.  Uit het vorenstaande blijkt dat verweerder als gevolg van de scheidingsaanzegging ernstig psychisch ziek is geworden. Als een lamgeslagen bokser is hij volgens de bedrijfsarts en de psycholoog niet in staat om zich nog behoorlijk te verweren. Verzoeker wil ontbinding en stelt droogjes en overigens wel geheel naar waarheid dat er geen verband bestaat tussen het arbeidsongeschikt zijn en de aan de ontbinding ten grondslag gelegde redenen. Dat klopt: de ontbindingsaanzegging was er eerder dan het ziek worden. Maar het ziek worden en zelfs ernstig ziek worden is wel het gevolg van de linkse directe of de rechtse opstoot die verweerder niet heeft zien aankomen. Kennelijk was verzoeker in het losmakingproces een stuk verder dan verweerder. Bij hem kwam de onverwachte boodschap als een knock-out waar hij nog steeds niet van is bijgekomen.

11.  De bedoeling van het arbeidsrecht is om de zieke werknemer, ook al is hij een volgens verzoeker vorstelijk betaald directeur, de gelegenheid te geven om op kosten van zijn werkgeefster of een verzekeraar aan wie de premies ter indekking van de kans op arbeidsongeschiktheid zijn afgedragen, te kunnen recupereren. Dat recht komt ook verweerder toe. In geval van ontbinding, al of niet met een bij de situatie passende vergoeding, zal hij naar verwachting nog geruime tijd niet in staat zijn om werk te verrichten waarmee hij hetzelfde of nagenoeg hetzelfde inkomen zal kunnen genereren. De nadelige financiële gevolgen van beëindiging zijn nu nog niet te overzien.

12.  Het is het goede recht van een werkgeefster om tot beëindiging van de arbeidsrelatie te komen als zij vindt dat de werknemer onvoldoende functioneert. Bij dat recht hoort vanzelfsprekend ook het aan die werknemer communiceren dat en waarom er een eind aan de overeenkomst zou moeten komen. So far, so good. Maar als dan de werknemer zo’n klap krijgt als verweerder blijkt te hebben gekregen ,dan past het een goed werkgeefster om enige tijd pas op de plaats te maken en die zieke werknemer, ook al is het een directeur die vanwege zijn stoere functie een stootje zou moeten kunnen hebben, de gelegenheid te geven te herstellen. Dat heeft verzoeker niet gedaan. Ze heeft, wetende van de ernst van de ziekte, haar eigen bedrijfsarts in de nek gezeten en ze heeft verweerder tijdens zijn ziekte (decompensatie, pijn op de borst, hartritmestoornis, depressief) welhaast gedwongen om de naam van diens juridisch adviseur te noemen teneinde over beëindiging te kunnen onderhandelen en om vervolgens het ontbindingsverzoek in te dienen. Zulks ondanks het feit dat de bedrijfsarts adviseerde om verweerder met rust te laten en niettegenstaande de opvatting van de psycholoog dat verweerder een zitting niet aan zou kunnen.

13.  Ter zitting heeft de kantonrechter kunnen waarnemen dat de toch verschenen verweerder zelf nauwelijks tot verweer in staat was. Hoewel er geen rechtstreeks verband is tussen de aan de ontbinding ten grondslag gelegde feiten en het ziek zijn van verweerder, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval de ziekte en het ontbreken van uitzicht op herstel op afzienbare termijn aan ontbinding in de weg moeten staan.

14.  Er is rechtspraak van de Hoge Raad waarin wel eens is vastgesteld dat een werkgeefster die tijdens evidente arbeidsongeschiktheid van een werknemer desondanks deze werknemer met juridische procedures op de huid zit en daardoor het genezingsproces van de werknemer belemmert of de ziekte zelfs doet toenemen, wordt gekenschetst als een niet zo goed werkgeefster.

15.  De kantonrechter zal op dit moment onbesproken behoren te laten de vraag of, indien een afwijzing wegens ziekte niet aan de orde was geweest, de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zodanig gewijzigde omstandigheden dat ontbinding zou behoren te volgen. Al of niet met enige vergoeding naar billijkheid. Naar verwachting zal verzoeker, zodra verweerder voldoende is hersteld, zich wederom met een soortgelijk verzoek tot de kantonrechter wenden. Het zal vanzelf spreken dat alsdan een andere dan de thans beschikking gevende kantonrechter zodanig verzoek zal beoordelen. De (gemachtigde van) werkgeefster heeft na afloop van de zitting op 18 januari 2008 in woord en gebaar genoegzaam doen blijken van het ongenoegen over de onderhavige en in haar ogen onjuiste beslissing. Dat zij zo. Daarom straks een andere rechter.

16.  Verzoeker is de in het ongelijk gestelde partij en zij dient daarom ook de proceskosten te dragen.

De beslissing

De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af vanwege de aanhoudende ziekte van verweerder en hij veroordeelt verzoeker in de kosten van deze procedure. Tot op deze uitspraak worden die kosten aan de zijde van verweerder op € 400,00 begroot wegens het salaris van zijn gemachtigde.

(bron: www.rechtspraak.nl)