ontslag diefstal

Ontslag op staande voet van werknemer wegens diefstal fles Bacardi. Vordering van werknemer in kort geding tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon afgewezen. Zie ook LJN BK1275 en LJN BK1278.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

In het navolgende twee uitspraken over diefstal en ontslag.

Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton

Locatie Groningen

Zaak\rolnummer: 420725 VV EXPL 09-117

Vonnis in kort geding d.d. 24 september 2009

inzake

B., wonende te [adres],
eiser, hierna B. te noemen,
gemachtigde mr. X, advocaat te Groningen,

tegen

A., handelend onder de naam Santana, gevestigd te 9711 JB Groningen, A-Kerkhof ZZ,
gedaagde, hierna A. te noemen,
gemachtigde mr. M. Y, advocaat te Groningen.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft B. gevorderd dat A. bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld tot betaling van:

– het salaris betreffende de periode van 15 mei 2009 tot en met september 2009 ad € 8.056,80 bruto, te vermeerderen met het nadien verschuldigde maandelijkse salaris tot aan de dag van de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te voldoen op de gebruikelijke wijze en tijdstippen;
– de wettelijke verhoging ad € 4.028,40 bruto;
– de buitengerechtelijke incassokosten ad € 952,–;
– de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
– de kosten van deze procedure.

De mondelinge behandeling is gehouden op 10 september 2009, tegelijk met de behandeling van het door B. aanhangig gemaakt voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Partijen en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, A. mede aan de hand van de door zijn gemachtigde opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Tenslotte is vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.

1.2. B. is sedert 1 april 1999 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij (de rechtsvoorganger van) van Santana in dienst, laatstelijk in de functie van bedrijfsleider tegen een salaris van € 1.790,40 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.

1.3. Bij brieven van 14 maart 2008 en 7 juli 2008 is B. door de gemachtigde van A. gewaarschuwd om niet langer te spelen op de kansspelautomaten van Santana.

1.4. Op zondagmiddag 17 mei 2009 te omstreeks 17.20 uur heeft B. op zijn vrije dag vanachter de bar van Santana een fles Bacardi in een plastic zak gedaan en vervolgens meegenomen.

1.5. De gemachtigde van A. heeft B. bij brief van 18 mei 2009 op staande voet ontslagen. Als ontslagreden is daarbij aangevoerd diefstal van een fles Bacardi uit Santana.

1.6. A. heeft sedert 18 mei 2009 geen salaris meer aan B. betaald.

1.7. Bij brief van 20 mei 2009 heeft B. de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris.

1.8. Bij beschikking d.d. 3 juli 2009 van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk ontbonden per 1 augustus 2009, onder toekenning van een vergoeding aan B. ten laste van A. van € 37.706,– bruto.

1.9. A. heeft gebruik gemaakt van de bij voornoemde beschikking geboden gelegenheid om het verzoek uiterlijk op 10 juli 2009 in te trekken.

Het geschil

2.1. Het onderhavige geschil komt neer op de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van een dringende reden die het op 18 mei 2009 gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. Voor zover van belang zal hierbij bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

3.1. B. heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen.

3.2. Voor toewijzing van de door B. gevorderde voorzieningen is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter later zal oordelen dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden.
Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.

3.3. Voor de werkgever worden krachtens het bepaalde in 6:678 BW als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.4. De kantonrechter stelt voorop dat wil er sprake kan zijn van een terecht gegeven ontslag op staande voet, de in de ontslagbrief van 18 mei 2009 opgegeven reden aan dat ontslag ten grondslag moet liggen. De door A. ter zitting gestelde kennelijke aanvullende reden met betrekking tot het gokgedrag van B., zal de kantonrechter derhalve buiten beschouwing laten.

3.5. Thans rijst de vraag of de in de brief van 18 mei 2009 genoemde reden het ontslag op staande voet kan dragen. Deze vraag dient naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter bevestigend te worden beantwoord. Zij overweegt daartoe als volgt.

3.6. Vaststaat dat B. een fles Bacardi vanachter de bar van Santana heeft weggenomen terwijl hij die dag geen dienst had. Of B. dit nu al dan niet heimelijk heeft gedaan kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden worden gelaten. B. ontkent dat hij het oogmerk had om de fles Bacardi te stelen. Hij stelt dat hij op verzoek een fles Bacardi heeft uitgeleend aan een collega horecaondernemer, te weten Q., eigenaar van eetcafé Turkey and Chicken te Groningen, en dat het normaal en gebruikelijk is dat horecaondernemers, in geval van nood, drank van elkaar lenen en dat A. dit bovendien niet heeft verboden. A. ontkent dat het in Santana gebruikelijk is om drank uit te lenen aan andere horecaondernemers, zodat dit dan ook niet is toegestaan, nog daargelaten dat Q. niet eens een collega is en hij Q. bovendien niet kent.

3.7. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het gebruikelijk was in Santana om in geval van nood drank uit te lenen aan een collega horecaondernemer. Voor zover dat wel gebruikelijk zou zijn, had B. daarvan in ieder geval melding moeten doen aan A., dan wel aan een dienstdoende collega werknemer dan wel door middel van het achterlaten van een notitie. Vaststaat dat B. hiermee in gebreke is gebleven en dat A. pas na verloop van 10 dagen na het voorval op de hoogte is gesteld van de persoon van de betreffende collega horecaondernemer.

3.8. Weliswaar heeft B. aangevoerd dat de fles is geretourneerd, maar dat maakt het niet anders. Bovendien komt de door B. gestelde gang van zaken met betrekking tot deze retournering, de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Zo hebben Q. en zijn collega werknemer R. ten behoeve van B. een schriftelijke verklaring afgelegd en daarnaast heeft hijzelf ter zitting een verklaring afgelegd. In onderlinge samenhang beschouwd zijn deze verklaringen zodanig innerlijk tegenstrijdig, dat de kantonrechter hieraan geen waarde zal hechten. Zo verklaart Q. dat hij de fles Bacardi de volgende dag heeft geretourneerd, maar daarentegen verklaart R. dat zij gezien heeft dat B. de fles zelf heeft geretourneerd. B. heeft ter zitting verklaard dat, nadat hij de fles bij Q. had afgeleverd, A. hem telefonisch heeft verzocht de fles zo spoedig mogelijk te retourneren, dat hij vervolgens bij Café Tramps een nieuwe fles heeft gekocht, dat hij deze fles vervolgens binnen een uur bij Santana heeft geretourneerd en dat Q. daags daarna eveneens een fles bij Santana heeft afgeleverd. Dit betekent derhalve dat er uiteindelijk niet één maar twee flessen Bacardi zouden zijn geretourneerd, hetgeen eerst ter zitting door B. is aangevoerd.

3.9. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter levert het handelen van B. een dringende reden voor het ontslag op staande voet op. Niet aannemelijk is immers geworden dat B. de fles slechts wilde lenen, nu hij hiervoor van A. geen toestemming had verkregen en het lenen zonder een dergelijke toestemming valt volgens vaste jurisprudentie niet te onderscheiden van diefstal. Daaraan kan niet afdoen de wellicht geringe waarde van de betreffende zaak. Een werkgever dient immers onvoorwaardelijk te kunnen vertrouwen op de integriteit, loyaliteit en betrouwbaarheid van een werknemer, dit is van des te meer belang, aangezien B. bedrijfsleider was. Indien dat vertrouwen is geschonden dient het belang van de werkgever volgens vaste jurisprudentie te prevaleren boven de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals daar zijn, getuige het door B. ten processe ingenomen standpunt, de duur van de dienstbetrekking en de financiële gevolgen van het ontslag.

3.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter de door A. in de ontslagbrief aangevoerde reden het ontslag op staande voet dragen. Dit betekent dat B. geen recht heeft op doorbetaling van het hem toekomende loon, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen.

3.11. B. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt B. in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van A. tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 400,– voor salaris van de gemachtigde van A..

Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, kantonrechter, en op 24 september 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

tweede zaak:

Werknemer is wegens diefstal op staande voet ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter is een en ander te gering van aard om een dringende reden aan te nemen. Het staat werkgever weliswaar vrij bij diefstal een stringent ontslagbeleid te voeren, maar vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap moet een werkgever zich steeds rekenschap geven van de bijzondere omstandigheden en daarbij de vraag stellen of een ontslag op staande voet gerechtvaardigd geacht kan worden en of derhalve het strikte ontslagbeleid onverkort toepassing verdient.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar

Sector kanton – locatie Hoorn

Vonnis
in de zaak van:

[Werknemer], wonende [adres] Drunen
eisende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. X

– tegen –

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever] B.V., gevestigd [adres] Zwaagdijk
gedaagde partij
verder ook te noemen: [werkgever]
gemachtigde: [naam], personeelsfunctionaris bij [werkgever]

Het procesverloop

[Werknemer] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 4 februari 2005 met producties.
[Werkgever] heeft onder overlegging van producties bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 22 april 2005. Ter comparitie zijn verschenen [werknemer] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en [werkgever] bij haar gemachtigde voornoemd.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Vervolgens is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een mogelijke regeling van hun geschil te treffen. Partijen hebben zich uitgelaten in die zin dat tussen hen geen overeenstemming is bereikt.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

De uitgangspunten

1. [Werknemer], geboren op [datum] 1962, is op 29 december 2003 bij [werkgever] als chauffeur in dienst getreden tegen een salaris van € 1.756,80 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantietoeslag. Aanvankelijk werkte [werknemer] bij [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, doch deze is later voortgezet voor onbepaalde tijd.

2. [Werkgever] heeft [werknemer] op 14 september 2004 wegens diefstal op staande voet ontslagen. Bij schrijven van 14 september 2004 is namens [werkgever] aan [werknemer] het volgende medegedeeld: “Hiermee bevestigen wij het gesprek welke de heer [transportleider] (transportleider) hedenmiddag 14 september 2004 met u heeft gevoerd. De heer [transportleider] heeft u op staande voet ontslagen omdat u vanmiddag op heterdaad bent betrapt (door een medewerker van de afdeling Transport Lidl) wegens diefstal bij onze opdrachtgever Lidl te Etten Leur. Deze gedragingen en feiten vormen voor ons een dringende reden voor ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 BW beëindigen wij het dienstverband met u dan ook met onmiddellijke ingang.”

3. Bij schrijven van 24 september 2004 is namens [werknemer] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van dit ontslag. [Werknemer] heeft uitdrukkelijk tegen dit ontslag geprotesteerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat van wederrechtelijke toe-eigening geen sprake is geweest. [Werknemer] heeft zich voorts onverkort beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden en heeft aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris.

4. [Werknemer] heeft met ingang van 1 januari 2005 nieuw werk gevonden.

De vordering

1. [Werknemer] vordert dat de kantonrechter [werkgever] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding groot € 3.225,48 bruto zijnde het loon over de periode van 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, alsmede onder verbeurte van een dwangsom tot afgifte van de bruto-netto specificatie, dit alles met veroordeling van [werkgever] in de kosten van deze procedure.

De standpunten van partijen

6. [Werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daartoe is het volgende naar voren gebracht. [Werknemer] heeft voor [werkgever] als beroepschauffeur gewerkt en in die functie reed hij voor Lidl Etten Leur. [Werknemer] was verantwoordelijk voor de bevoorrading van diverse winkels van dit concern in Nederland. [Werknemer] is op 14 september 2004 op heterdaad betrapt toen hij bij het lossen van retourgoederen en afval in het retourcentrum te Etten Leur een zogeheten waterbroes onrechtmatig meenam.

7. [Werknemer] heeft erkend dat hij de desbetreffende waterbroes heeft willen meenemen en dat hij deze in de cabine van zijn vrachtauto heeft gelegd. Deze waterbroes bevond zich evenwel bij het afval en was derhalve bestemd voor vernietiging. [Werknemer] zag er destijds naar eigen zeggen dan ook geen kwaad in om de waterbroes mee te nemen. Achteraf is ook [werknemer] van mening dat hij beter eerst had kunnen vragen of hij de waterbroes mee had mogen nemen, maar hij heeft hier toen niet bij stil gestaan omdat het om een voorwerp ging zonder nagenoeg enige waarde. [Werknemer] acht het hem gegeven ontslag een te zwaar middel. Hij is van mening dat een dringende reden voor dit ontslag ontbreekt. [Werknemer] heeft zich inmiddels om hem moverende redenen wel neergelegd bij het ontslag, maar dat laat onverlet dat [werkgever] onder de gestelde omstandigheden ingevolge artikel 7:677 BW schadeplichtig is aangezien de vereiste opzegtermijn niet in acht is genomen.

8. [Werkgever] staat op het standpunt dat het aan [werknemer] bij indiensttreding duidelijk is gemaakt dat bij diefstal, hoe gering de waarde van de goederen ook moge zijn, ontslag op staande voet zal volgen. Naar de mening van [werkgever] is het voorts niet aan [werknemer] om te bepalen welke waarde aan voorwerpen moet worden toegekend. [Werkgever] staat verder op het standpunt dat de vertrouwensband tussen alle betrokken partijen – [werkgever], de chauffeur en het betrokken winkelconcern – essentieel is en [werknemer] heeft dit vertrouwen, aldus [werkgever], beschaamd. [Werknemer] heeft na het voorval ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd en hieruit kan worden afgeleid dat [werknemer] wel degelijk wist dat waar hij mee bezig was niet deugde. Naar de mening van [werkgever] is een en ander een aanslag op haar goede naam. Lidl weigerde ook nog langer te werken met [werknemer].

De beoordeling van het geschil

9. [Werknemer] heeft gesteld dat het ontslag op staande voet hem ten onrechte is gegeven. [Werknemer] acht dit ontslag een te zwaar middel. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.

10. Vast staat dat [werkgever] [werknemer] heeft ontslagen wegens diefstal gelijk dit ook aan [werknemer] bij schrijven van 14 september 2004 is medegedeeld.

11. Gelet op hetgeen door partijen ter gelegenheid van de comparitie op 22 april 2004 desgevraagd naar voren is gebracht neemt de kantonrechter het volgende als vaststaand aan. [Werknemer] heeft op 14 september 2004 een waterbroes willen meenemen. Deze waterbroes lag op een pallet welke bestemd was voor een afvalcontainer. Een werknemer van Lidl heeft vervolgens gezien dat [werknemer] de waterbroes in de cabine van zijn vrachtwagen heeft gelegd en deze werknemer heeft [werknemer] toen om opheldering gevraagd. [Werknemer] heeft toen gezegd dat hij “een stuk pijp” in zijn vrachtauto had gelegd. Toen bleek dat het om een waterbroes ging is [werknemer] direct beschuldigd van diefstal waarna hij meegenomen is naar het kantoor op het distributiecentrum van Lidl alwaar de politie is gebeld. [Werkgever] is daarna door Lidl van de gang van zaken op de hoogte gebracht. [Werknemer] heeft eerst telefonisch met zijn direct leidinggevende [transportleider] gesproken en deze heeft hem toen te kennen gegeven dat hij bij een andere opdrachtgever te werk zou worden gesteld. Later op die dag is [werknemer] alsnog op staande voet ontslagen.

12. Ten aanzien van de dringende reden overweegt de kantonrechter in de eerste plaats dat indien en voor zover [werknemer] van mening is dat hem in dezen geen verwijt treft aangezien van diefstal geen sprake is geweest omdat het om een waterbroes ging die voor vernietiging was bestemd en om die reden nauwelijks nog enige waarde had, [werknemer] in dit opzicht niet kan worden gevolgd. Gelijk door [werkgever] ook terecht is gesteld gaat het [werknemer] niet aan om zelf te scheidslijn te bepalen tussen wat wel en niet op het werk mag worden meegenomen. Dienaangaande is namens [werkgever] ter gelegenheid van de comparitie voorts gesteld dat [werknemer] ook wist dat [werkgever] in dit opzicht een strikt beleid voert aangezien bij indiensttreding aan werknemers wordt medegedeeld middels het zogeheten “handboek chauffeur” dat het niet is toegestaan eigendommen en/of afvalstoffen mee te nemen en dat wanneer dat wel gebeurt ontslag op staande voet zal worden gegeven hoe gering de waarde ook is (artikel 2.1.8). Door of namens [werknemer] is niet weersproken dat hem het “handboek chauffeur” is overhandigd zodat hij geacht kan worden van de inhoud hiervan op de hoogte te zijn. Doch ook los daarvan had [werknemer] zich moeten realiseren dat het hem niet is toegestaan materiaal van de werkplek van welke aard of waarde dan ook zonder toestemming van zijn werkgever of opdrachtgever mee naar huis te nemen. In zoverre kan dan ook niet worden gezegd dat [werkgever] [werknemer] niet een terecht verwijt heeft gemaakt.

13. Voor het aannemen van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW acht de kantonrechter een en ander evenwel te gering van aard. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het een werkgever weliswaar vrij staat om bij onder meer diefstal een stringent ontslagbeleid te voeren, maar dat dat onverlet laat dat een werkgever zich in elk voorliggend geval vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap steeds rekenschap zal moeten geven van de bijzondere omstandigheden van dat geval en zich daarbij de vraag zal moeten stellen of een zo zware maatregel als een ontslag op staande voet ook in dat geval gerechtvaardigd geacht kan worden en of derhalve het strikte ontslagbeleid onverkort toepassing verdient. In het onderhavige geval ging het om een vergrijp van wel zeer geringe betekenis. Het betrof een waterbroes welke bestemd was om in de afvalcontainer te worden gegooid en welke – naar als vaststaand kan worden aangenomen – zou worden vernietigd. De kantonrechter acht voorts geenszins uitgesloten dat wanneer [werknemer] had gevraagd om de waterbroes mee naar huis te mogen nemen hij daarvoor ook toestemming zou hebben gekregen. Door [werkgever] is aangevoerd dat het er op zichzelf niet toe doet welke waarde het door [werknemer] meegenomen materiaal heeft gehad en op zichzelf heeft [werkgever] daar ook gelijk in, doch daar staat tegenover dat het voor de beleving van [werknemer] wel degelijk zal hebben uitgemaakt dat hij een waterbroes heeft willen meenemen die bestemd was voor de afvalcontainer en waar Lidl dus naar zijn kennelijke overtuiging al geen prijs meer op stelde. Ook al blijft dat [werknemer] in dezen onjuist heeft gehandeld (zeker ook daar waar [werknemer] in eerste instantie ontwijkend heeft gereageerd), deze omstandigheden maken wel dat de handelwijze van [werknemer] aanzienlijke nuancering verdient en dienaangaande mag betwijfeld worden of [werknemer] de bedoeling heeft gehad [werkgever] of Lidl te benadelen dan wel het bewuste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Gesteld noch gebleken is verder dat [werknemer] zich eerder in enig opzicht als werknemer jegens [werkgever] dan wel Lidl heeft misdragen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat het hier om een eenmalig incident is gegaan. [Werknemer] is tenslotte voorafgaande aan zijn ontslag niet althans nauwelijks in de gelegenheid gesteld om aan [werkgever] zijn visie op de gang van zaken te geven en de kantonrechter acht geenszins uitgesloten dat wanneer dit wel zou zijn gebeurd, [werknemer] van de zijde van [werkgever] in ieder geval meer begrip zou hebben kunnen krijgen over wat er gebeurd was. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat aangenomen mag worden dat ook een minder verstrekkende maatregel tot de mogelijkheden heeft behoord – [werknemer] heeft immers onweersproken ter comparitie aangevoerd dat hem in eerste instantie bij monde van zijn direct leidinggevende te kennen is gegeven dat hij “de volgende dag wel elders zou worden ingezet”, maar dat hem eerst later op de dag ontslag is aangezegd – is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet in het onderhavige geval een te zwaar middel is geweest en dat dit ontslag mitsdien niet terecht is gegeven.

14. Of er destijds ook daadwerkelijk vervangend werk voor [werknemer] voorhanden was – deze vraag was destijds opportuun nu Lidl had geweigerd nog langer gebruik te maken van de diensten van [werknemer] – zal de kantonrechter verder buiten bespreking laten aangezien dit gegeven door [werkgever] niet ten grondslag is gelegd aan het aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet.

15. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [werkgever] jegens [werknemer] schadeplichtig is. [Werknemer] heeft aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding over de opzegtermijn die [werkgever] in acht had moeten nemen bij een regelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat deze opzegtermijn door [werknemer] niet juist is berekend zodat [werkgever] zal worden veroordeeld om aan [werknemer] de gefixeerde schadevergoeding te betalen zijnde het loon over de periode van 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2004.

16. Ook de medegevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal worden toegewezen, aangezien voldoende aangetoond is dat deze werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen overeenkomstig het rapport Voorwerk II.

1. [Werknemer] heeft tenslotte onder verbeurte van een dwangsom afgifte van de bruto-netto specificatie gevorderd. [Werkgever] heeft hiertegen geen zelfstandig verweer gevoerd zodat ook dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen, zij het dat de meegevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een maximum van € 2.500,00.

18. [Werkgever] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal mitsdien worden belast met de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter:

Veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] tegen kwijting te betalen een vergoeding terzake wettelijke schadeloosstelling van € 3.225,48 zijnde het loon over de periode 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2004 tot de dag van betaling, alsmede tot betaling van een bedrag ad € 483,14 terzake vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.

Veroordeelt [werkgever] voorts tot afgifte aan [werknemer] van de bruto-netto specificatie ten aanzien van voornoemde wettelijke schadeloosstelling, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag voor elke dag dat [werkgever] in gebreke blijft aan deze afgifte te voldoen na 2 dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van 2.500,00.

Veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 727,60 [inclusief BTW indien en voorzover door [werkgever] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 450,00 voor salaris van de gemachtigde van [werknemer] (waarover [werkgever] geen BTW verschuldigd is).

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2005.

De griffier
De kantonrechter

Rolnummer: 180178 CV EXPL 05-437
Uitspraakdatum: 13 juni 2005

(bron: www.rechtspraak.nl)