Veroordeling in proceskosten

proceskostenveroordeling

Bij een kostenveroordeling wordt het salaris van de advocaat begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden en van het belang van de zaak. Hoewel deze tarieven niet bindend zijn, worden zij in beginsel door de gerechten gevolgd. Ook bij een minnelijke regeling pleegt op basis hiervan afgerekend te worden.

Het liquidatietarief (voorheen: tarief te liquideren kosten) bestaat sinds 1 september 1955 en wordt vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht (voorheen: de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak) en goedgekeurd door het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren (LOVC) en het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren van de hoven (LOVC-hoven). Bij periodieke aanpassingen van het tarief wordt een factor gehanteerd, gebaseerd op de gemiddelde geïndexeerde stijging van het basisuurtarief (salarissen curatoren) in relatie tot de ontwikkeling in de rechterssalarissen.

Het bedrag van de te liquideren kosten is enerzijds afhankelijk van de verrichte werkzaamheden (A) en anderzijds van het belang van de zaak (B).

Boven en behalve de volgens ieder tarief aan salaris te liquideren bedragen worden de werkelijke verschotten van de procedure geliquideerd.

A. Waardering van de verrichte werkzaamheden in punten

De term `beslag´ slaat op de beslaglegging in zijn geheel en niet op ieder afzonderlijk beslagexploit. Alleen wanneer voor een beslag een nieuw request noodzakelijk is (bijv. in een ander arrondissement of door het verstrijken van een tijdsperiode) mag opnieuw 1 punt in rekening gebracht worden.

Contra-enquête in conventie tegelijk enquête in reconventie wordt slechts éénmaal berekend, naar keuze in conventie of in reconventie. Reconventie als zelfstandige vordering wordt op punten gewaardeerd op gelijke voet als de conventie. Reconventie voortvloeiende uit het verweer wordt op de helft van de punten gewaardeerd op gelijke voet als de conventie. Het maximale aantal punten in reconventie wordt niet gehalveerd.

B. Het belang van de zaak

1. Eerste aanleg

Tarief I
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde beneden € 10.000 in hoofdsom. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 384 met een maximum van 5 punten.

Tarief II
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 10.000 tot € 20.000, echtscheidingsprocedures, procedures tot scheiding van tafel en bed, zaken van onbepaalde waarde, tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan, dat deze zaken onder een ander tarief vallen, en verklaringsprocedures, tenzij het volgens eisers door de derde gearresteerde af te dragen bedrag meer dan € 20.000 bedraagt en hierover na het afleggen der verklaring geschil ontstaat of andere verwikkelingen rijzen.
In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 452 met een maximum van 6 punten.

Tarief III
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 20.000 tot € 40.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 579 met een maximum van 7 punten.

Tarief IV
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 40.000 tot € 98.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 894 met een maximum van 10 punten.

Tarief V
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 98.000 tot € 195.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.421 zonder maximum puntental.

Tarief VI
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 195.000 tot € 390.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 2.000 zonder maximum puntental.

Tarief VII
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 390.000 tot € 1.000.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 2.580 zonder maximum puntental.

Tarief VIII
Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde boven € 1.000.000. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 3.211 zonder maximum puntental.

2. Kort geding

De president liquideert aan salaris in zaken zonder ingewikkelde feitelijke of juridische aspecten, zoals kleine huur- of woonruimtegeschillen, het minimale salaris van € 527. Naar het belang en de aard van de zaak wordt in andere gevallen aan salaris een bedrag vanaf € 816 geliquideerd met een maximum van € 9.475.

3. Principaal appèl van sector kanton op hof

Hier gelden de bestaande liquidatietarieven als bij principaal appèl van rechtbank op hof. Zie punt 5.

4. Incidenteel appèl van sector kanton op hof

Hier gelden de bestaande liquidatietarieven als bij incidenteel appèl van rechtbank op hof. Zie punt 6.

5. Principaal appèl van rechtbank op hof

In appèl worden tariefgroepen met overeenkomstige nummering als in eerste aanleg gevolgd, met dien verstande, dat in tarief I ieder punt wordt gewaardeerd op € 632 met een maximum van 3 punten, in tarief II ieder punt wordt gewaardeerd op € 894 met een maximum van 3 punten, in tarief III ieder punt wordt gewaardeerd op € 1.158 met een maximum van 4 punten, in tarief IV ieder punt wordt gewaardeerd op € 1.631 met een maximum van 6 punten en in tarief V tot en met VIII ieder punt wordt gewaardeerd op respectievelijk € 2.632, € 3.263 , € 3.895 en € 4.580 zonder maximum.

6. Incidenteel appèl van rechtbank op hof

Berekend wordt de helft van het tarief van het principaal appèl, mits de appèlrechter het incidenteel appèl noodzakelijk heeft geoordeeld.

7. Tarief bij afdoening buiten liquidatie

a. De gedaagde die afdoet vóór de dienende dag, betaalt de eiser een salaris voor de advocaat van 1 punt. Daarnaast een salaris voor eventueel gelegd beslag van 0,5 punt of 1 punt, volgens hoofdstuk A van het hiervoor vermelde liquidatietarief.
b. De gedaagde die op of na de dienende dag afdoet, betaalt de eiser een salaris berekend volgens het liquidatietarief, met een minimum van 1 punt, en verhoogd met een bedrag van € 162.
c. De eiser of appellant die een aanhangige zaak afdoet, betaalt de gedaagde of geïntimeerde die zich heeft gesteld, een salaris volgens het liquidatietarief, met een minimum van 0,5 punt.
d. De geïntimeerde, die een aanhangig appèl afdoet, voordat van grieven is gediend, is aan de appellant een salaris voor de advocaat van € 131 verschuldigd.
e. Bij faillissementsaanvragen is de gerequestreerde, op wiens verzoek de aanvraag eenmaal of meerdere malen is aangehouden, aan de requestrant een salaris voor de advocaat van
€ 258 verschuldigd.
f. Bij executoriaal beslag zonder verdere gerechtelijke maatregelen mag de beslaglegger een salaris voor de advocaat van € 258 in rekening brengen. Bij verdere gerechtelijke maatregelen worden deze berekend volgens het liquidatietarief.
g. Naast de in dit hoofdstuk genoemde bedragen aan salaris voor de advocaat dienen ook de werkelijke verschotten te worden voldaan.

8. Nasalaris

De na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten) worden voor wat betreft het salaris voor de advocaat (het nasalaris) forfaitair berekend op € 131 zonder betekening in conventie of reconventie, € 205 zonder betekening in conventie en reconventie tezamen, en verhoogd met € 68 in geval van betekening.
Slechts de procespartij die een volledige veroordeling van zijn wederpartij in de proceskosten verkreeg heeft recht op nakosten, dus niet in het geval van gehele of gedeeltelijke compensatie van kosten.
Het nasalaris beloopt nooit meer dan de helft van het geliquideerde salaris.
Kosten van betekening zijn – bijzondere omstandigheden uitgezonderd – slechts verschuldigd nadat de veroordeelde partij 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om alsnog in der minne aan het gewezen vonnis te voldoen.

9. BTW

Het gaat in dit tarief niet om een dienst met BTW belast, maar om een bijdrage van de ene partij in de kosten van de andere. Daarom dient aan het salarisbestanddeel in deze bedragen géén BTW te worden toegevoegd. Evenmin bevatten deze salarisbedragen een BTW-bestanddeel.

NB
De ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarders zijn met ingang van 1 januari 1991 onderworpen aan het hoge BTW-tarief. Dit tarief is met ingang van 1 januari 2001 19%. Het ministerie van Justitie heeft zich over het BTW-tarief met een circulaire d.d. 14 januari 1991 gewend tot de president van de Hoge Raad, de presidenten van de gerechtshoven en rechtbanken en de kantonrechters. Daarin staat onder meer het volgende: `Aangenomen moet worden dat (in) civiele procedures, de in verband met de kostenveroordeling door de eisende partij te vermelden deurwaarderskosten, vervolgens in veel gevallen met het geldende BTW-percentage zullen worden verhoogd. Indien de eisende partij die de deurwaarderskosten heeft gemaakt, echter ondernemer is en vooraftrek van BTW heeft, kan deze de aan de deurwaarder betaalde BTW als vermogensschade in mindering brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting. Er is in dat geval dus geen reden de tegenpartij daarmee te belasten.´

(bron: www.rechtspraak.nl)