Optreden door een derde via een executie-kort geding tegen een vonnis waarbij de derde geen partij is geweest

Optreden door een derde via een executie-kort geding tegen een vonnis waarbij de derde geen partij is geweest

In het arrest dat is gewezen door het hof Arnhem – Leeuwarden op 24 januari 2017 (vindplaats: ECLI: NL: GHARL: 2017:538), is de beoordelingsmaatstaf aan de orde gesteld wanneer een derde kan opkomen tegen (de executie van) een vonnis. Waarbij hij zelf niet als partij betrokken is geweest. Ook de rechten van derden kunnen door een vonnis tussen twee partijen worden aangetast ondanks dat deze derde geen procespartij is. Omdat de derde geen procespartij is, kan die derde geen gewoon rechtsmiddel instellen tegen het vonnis. Wel staan in rechtsvordering andere mogelijkheden de derde ten dienste. Zo kan de derde op de voet van artikel 376 Rv derdenverzet instellen. De behandelend rechter kan vervolgens op de voet van 379 Rv, dit indien daartoe gronden bestaan, de uitvoering van het aangevallen vonnis schorsen, totdat in de verzetprocedure is beslist.

Een ander optie is om te proberen de executie van het vonnis te voorkomen door een executiegeschil aanhangig te maken op de voet van 438 lid 5 Rv. In dit artikel is expliciet bepaald dat de derde alsdan zowel de executant als de geëxecuteerde dient te dagvaarden.

Algemeen


In een door een veroordeelde aanhangig gemaakte executiegeschil is de maatstaf “of de executant misbruik van bevoegdheid maakt”, door het vonnis te executeren. Dat kan het geval zijn als het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde de ten uitvoerlegging onaanvaardbaar is (zie ook HR 22 april 1983, NJ 1984 / 145).

Deze maatstaf geldt echter niet voor derden die opkomen tegen (de executie van) een vonnis. De Hoge Raad heeft bepaald dat de maatstaven die in zijn rechtspraak zijn ontwikkeld met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter om staking of schorsing van de executie van een vonnis te bevelen, niet moet worden toegepast op een derde die zich in kort geding verzet tegen het executievonnis dat is gewezen in een procedure waarbij hij geen partij is.

In een derdenverzet op de voet van 376 Rv, dan wel een executiegeding op de voet van 438 lid 5 BW, is de maatstaf of de in het oorspronkelijke vonnis (waartegen het verzet zich richt of waarvan staking van de executie wordt gevorderd) toegewezen vorderingen, voor zover van belang van de positie van de derde, toewijsbaar zijn. Dit standpunt wordt herhaald in het arrest van het hof Arnhem – Leeuwarden d.d. 24 januari 2017.