Afbreken van onderhandelingen

Afbreken van onderhandelingen

In verband met het beginsel van contractsvrijheid staat het een partij in principe vrij om op elk gewenst moment terug te komen op een voornemen om een overeenkomst met een andere partij te sluiten. Dit geldt ook als er reeds over de inhoud van die overeenkomst met die andere partij is onderhandeld.

De vrijheid om onderhandelingen over een contract af te breken is echter niet onbegrensd. Uit het arrest Plas/Valburg (HR 18 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4405) volgt dat het eenzijdig afbreken van onderhandelingen onder bepaalde omstandigheden onaanvaardbaar is en derhalve grond is voor het vorderen van een schadevergoeding. In dit arrest speelt met name het stadium waarin de onderhandelingen zich bevinden een belangrijke rol. Dit wordt ook wel aangeduid als de ‘driefasenleer’.

Uit het arrest JPO/CBB (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337) volgt dat een partij die de onderhandelingen eenzijdig afbreekt schadeplichtig is jegens een andere partij, indien bij die andere partij het gerechtvaardigde vertrouwen was gewekt dat er een overeenkomst tot stand zou komen. Daarbij geldt wel dat het vertrouwen dat uit de onderhandelingen een overeenkomst zal resulteren niet lichtvaardig mag worden aangenomen. Volgens de Hoge Raad dient voor het aannemen van dat gerechtvaardigde vertrouwen dan ook een ‘strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf te worden aangelegd’.

De vraag in welke gevallen een partij zich er met succes op kan beroepen dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt, is niet eenduidig te beantwoorden, omdat dit sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Aangenomen kan worden dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is gewerkt, indien partijen overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia van een overeenkomst. In dat geval behoeft een partij in alle redelijkheid immers niet meer te verwachten dat de beoogde overeenkomst niet tot stand zal komen.

Een veelgebruikte manier om te ‘ontsnappen’ aan de plicht tot het vergoeden van schade op grond van het eenzijdig afbreken van onderhandelingen is het (consequent) inbouwen van voorbehouden. Indien het onderhandelingsresultaat door een partij steeds afhankelijk is gesteld van het intreden van een bepaalde voorwaarde kan de andere partij zich er in alle redelijkheid immers niet op beroepen dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst ook zonder het intreden van die voorwaarde tot stand zou komen. Dit speelde onder meer in een zaak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 18 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4821), welke uitspraak later in cassatie is bevestigd.

Ten slotte kan een schadevordering in verband met het eenzijdig afbreken van onderhandelingen ook worden ondervangen door daarover simpelweg afspraken te maken in een voorovereenkomst of samenwerkingsovereenkomst. Dit is met name aan te bevelen indien aan een te sluiten overeenkomst langdurige onderhandelingen vooraf zullen gaan. In dat geval kunnen partijen eventueel ook een vooraf vastgestelde vergoeding met elkaar afspreken, welke vergoeding de afbrekende partij in voorkomend geval aan de andere partij verschuldigd is. En zo komen we weer terug bij het beginsel van contradistinction.