Partneralimentatie: vrouw moet zich inspannen om in eigen levensonderhoud te voorzien

In de uitspraak van het Hof Den Haag van 29 juni 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2308) werd geoordeeld dat de vrouw die al jaren partneralimentatie ontving niet had laten zien dat zij zich in de afgelopen jaren voldoende had ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof stelde de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2016 op € 0,-. Hiertoe overweegt het Hof als volgt.

10. (…) Uit de wetgeving, parlementaire geschiedenis en literatuur blijkt dat aanspraak op het verkrijgen van partneralimentatie twee grondslagen kent, te weten huwelijksgerelateerde verdiencapaciteit en voortdurende solidariteit. Als vuistregel voor onderscheid tussen de twee grondslagen, kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd. Als sprake is van een ongelijke huwelijkse rolverdeling tussen de echtgenoten en zij een of meerdere gemeenschappelijke kinderen hebben, is de onderhoudsplicht gebaseerd op de grondslag huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit, behoudens tegenbewijs. Als de behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde echter is veroorzaakt door ziekte, ouderdom of werkloosheid, dan geldt daarnaast dat in dergelijke gevallen in principe sprake is van de grondslag voortdurende solidariteit (Spalter, Grondslagen van partneralimentatie, BJU, 2013). (…)

12. Indien de grondslag voor partneralimentatie de voortdurende solidariteit is, heeft het volgende te gelden. Naarmate partijen langer uit elkaar zijn, neemt de lotsverbondenheid en de daarmee samenhangende voortdurende solidariteit af en mag van de onderhoudsgerechtigde verwacht worden dat die zich zal inspannen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Uit genoemde beschikking van 25 mei 2011 van dit hof tussen partijen vloeit ook voort dat naar het oordeel van het hof op de vrouw een inspanningsverplichting rust om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. (…)

13. Het hof neemt voorts in aanmerking dat ook naar maatschappelijke normen van de vrouw mag worden gevergd dat zij verantwoordelijkheid neemt om – naarmate de jaren na de echtscheiding verstrijken – te trachten in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. De tendens van de afgelopen jaren is dat algemeen wordt aangenomen dat van een onderhoudsgerechtigde kan en mag worden verwacht dat deze na een echtscheiding zoveel mogelijk in zijn eigen levensonderhoud voorziet.

14. Het hof is tegen die achtergrond van oordeel dat de afnemende lotsverbondenheid in samenhang met de inspanningsverplichting aan de zijde van de alimentatiegerechtigde, in dit geval maakt dat de alimentatieplichtige – in casu de man – het recht heeft om periodiek te (laten) toetsen of de alimentatiegerechtigde – de vrouw – aan de op haar rustende inspanningsverplichting voldoet. (…)

15. Het hof is van oordeel dat gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden – te weten de afnemende lotsverbondenheid in samenhang met de inspanningsverplichting aan de zijde van de alimentatiegerechtigde en het feit dat de vrouw uitdrukkelijk weigert om de man enige inzage te geven in de wijze waarop zij invulling geeft aan haar inspanningsverplichting – het tijdsverloop van vijf jaar na het wijzen van de beschikking van 25 mei 2011 van dit hof, die inhoudelijk de facto gebaseerd is op een reeds in 2009 ontstane situatie van arbeidsongeschiktheid, een rechtens relevante wijziging van omstandigheden vormt, die noopt tot een herbeoordeling van de alimentatie-aanspraak. De man heeft immers, zoals hiervoor overwogen, het recht om periodiek te laten toetsen of de vrouw aan haar inspanningsverplichting voldoet. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man reeds op die grond kan worden ontvangen in zijn wijzigingsverzoek. (…)

17. De opstelling van de vrouw waarin zij geen aantoonbare inspanningen heeft geleverd om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en het bovendien niet op haar weg vindt liggen om eventuele inspanningen aan te tonen, acht het hof niet passend bij de eigen verantwoordelijkheid die de vrouw heeft om in haar eigen behoefte te voorzien.

18. Het hof is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij op korte termijn in haar eigen levensonderhoud voorziet, nu het tegendeel niet is aangetoond. (…)