Opzegging distributieovereenkomst

Een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juli 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2843) over de opzegging van een distributieovereenkomst. Leidt de opzegging door de leverancier zonder de overeengekomen opzegtermijn in acht te nemen tot een schadevergoedingsverplichting jegens de distributeur? In het onderhavige geval liet de distributeur regelmatig grote betalingsachterstanden ontstaan zonder zekerheid te stellen, terwijl hij hiertoe wel gehouden was. De leverancier die heeft opgezegd is in dit geval niet gehouden tot betaling van een schadevergoeding aan de distributeur.

Het hof overweegt daartoe als volgt:

“3.5.2.
Vast staat dat in de distributieovereenkomst is bepaald dat deze door beide partijen kan worden opgezegd zonder dat daaraan een specifieke reden ten grondslag lag. Crocs Europe was in beginsel gerechtigd van die opzegbevoegdheid gebruik te maken, voor schadeplichtigheid is in beginsel slechts plaats indien het gebruikmaken van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat dit laatste het geval was, vindt in het feitenmateriaal onvoldoende steun. Niet in geschil is dat Crocs Europe Racer meerdere malen heeft moeten aansporen tot het verrichten van achterstallige betalingen en dat zij aan Racer heeft medegedeeld twijfels te hebben over de toereikende solvabiliteit van Racer. Dat Racer op adequate wijze aan deze verzoeken/klachten tegemoet is gekomen, is niet gebleken, in tegendeel uit het feitenmateriaal valt op te maken dat Racer de betalingsachterstand langere tijd heeft laten voortbestaan en niet, zoals overeengekomen, in dat kader zekerheid heeft verstrekt. In het licht van dit een en ander handelde Crocs niet onredelijk door de relatie te beëindigen laat staan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was om in de gegeven omstandigheden van de in artikel 7.4 van de distributieovereenkomst voorziene opzegbevoegdheid gebruik te maken. Dit wordt niet anders indien de door Racer in haar memorie van grieven onder 29 genoemde — door Crocs Europe deels betwiste — omstandigheden in aanmerking worden genomen. Dat, gelet op de Racer verweten tekortkomingen, aan Crocs Europe ook de in artikel 7.3 bepaalde wijze van beëindiging ten dienste stond, leidt evenmin tot een ander oordeel.

3.5.3.
Ook wordt het voorgaande niet anders indien daarbij wordt betrokken dat — doordat, naar tussen partijen in confesso is, het bepaalde in artikel 7.6 meebracht dat Racer na 2 januari 2009 ontvangen Crocs-producten niet mocht uitleveren — het genereren van orders al ruim vóór het verstrijken van de opzegtermijn in feite zinloos was. Dat de opzegtermijn van zes maanden door Racer vooral zou kunnen worden benut om reeds vóór de opzegging geplaatste orders uit te leveren en, in verband met de geldende levertermijnen, slechts in beperkte mate om nog nieuwe orders te plaatsen, ligt in het door partijen overeengekomene besloten. Niet valt in te zien dat Crocs Europe zich in verband met jurisprudentie van de Hoge Raad over het uitdienen van opzegtermijnen in redelijkheid niet op een contractuele regeling als de onderhavige mocht beroepen, te minder nu de overeenkomst erin voorzag dat in geval van wanbetaling (waaraan Racer zich ontegenzeggelijk in meer dan geringe mate schuldig heeft gemaakt) de overeenkomst reeds na tien dagen kon worden beëindigd. Voor zover Racer (c.q. haar agenten), ondanks het feit dat Crocs Europe Racer in haar brief van 2 juli 2008 uitdrukkelijk heeft gewezen op de consequenties van het bepaalde in 7.6 in samenhang met de levertijden en Racer voorts geen toegang meer had tot het systeem, is voortgegaan met het werven van orders komt dat voor haar risico en kan het niet tot de gevolgtrekking leiden dat Crocs Europe haar ter zake een (schade)vergoeding verschuldigd is.

(…)
3.6.
Gelet op de ontstane betalingsachterstand en het niet verschaffen door Racer van de overeengekomen garanties mocht Crocs Europe zich met betrekking tot het uitleveren van door Racer geplaatste orders op een opschortingsrecht beroepen, zoals zij blijkens haar brief van 2 juli 2008 heeft gedaan. Het hof verwerpt het betoog van Racer voor zover dat inhoudt dat niet zij doch Crocs Europe in verzuim verkeerde en dat gelet op de omvang van de betalingsachterstand Crocs Europe het uitleveren van Crocs-producten slechts ten dele had mogen weigeren. Racer erkent dat ten tijde van de opzegging een bedrag van € 650.000 aan facturen openstond en betwist niet dat voor de betalingsachterstanden geen zekerheid was verstrekt. De opschorting was in het licht daarvan niet disproportioneel (ook niet indien men daarbij betrekt dat eventuele bij het einde van de distributieovereenkomst nog aanwezige voorraden aan Crocs Europe zouden worden geretourneerd). Dat Crocs Europe een en ander zou hebben geaccepteerd, vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal, Crocs Europe wijst in dit verband terecht op de door haar bij conclusie van antwoord overgelegde producties (4,5,13 en 14). Uit de e-mail van 9 maart 2008 (zie hiervoor 3.1 sub x) heeft Racer ook kunnen en moeten begrijpen dat Crocs Europe veel belang hechtte aan de financiële betrouwbaarheid van een distributeur.

3.7.
Racer heeft aangevoerd dat zij vanaf half juni 2008 geen nieuwe orders heeft kunnen plaatsen (zij had immers geen toegang meer tot het systeem) en dat Crocs Europe gedurende de opzegtermijn zelf orders is gaan inzamelen (onder verwijzing naar GPG Company als haar nieuwe distributeur) en daarmee de aan Racer verleende exclusiviteit heeft geschonden. In hoeverre dit een en ander in het kader van de contractuele relatie van partijen als toerekenbare tekortkoming kan worden aangemerkt, kan in het midden blijven. Bij de gevorderde verklaring voor recht bestaat onvoldoende belang. Aangenomen moet immers worden dat het niet kunnen plaatsen van orders en/of het beweerde zelf inzamelen van orders door Crocs Europe in genoemde periode niet tot relevante schade heeft geleid. In dit verband zij erop gewezen dat Crocs Europe, zoals gezegd, gerechtigd was om zolang Racer niet aan haar financiële verplichtingen voldeed de uitlevering van Crocs-producten op te schorten en voorts dat uit het bepaalde in artikel 7.6 van de overeenkomst volgt dat Racer bij beëindiging van de overeenkomst niet meer mocht uitleveren en de Crocs-producten die zij nog in haar bezit had aan Crocs Europe diende te retourneren.

3.8.
Blijkens artikel 7.6 van de overeenkomst heeft Racer zich verplicht om Crocs-producten die ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst onverkocht waren direct aan Crocs Europe te retourneren. Dit bracht in redelijkheid mee dat zij ervoor zorg diende te dragen dat ook zaken die zich op grond van een door Racer verstrekte opdracht bij derden, zoals Daher, bevonden aan Crocs Europe werden geretourneerd. In deze verplichting is zij wat betreft de Crocs-producten die zich bij Daher bevonden tekortgeschoten. Niet in geschil is immers dat deze zich op een retentierecht beriep (en tot verkoop van de desbetreffende zaken dreigde over te gaan) en dat Crocs Europe de bij Daher opgeslagen Crocs-producten slechts heeft kunnen terugkrijgen nadat zij aan deze een bedrag van € 89.631,17 ter zake van door Racer verschuldigde opslagkosten had voldaan. Het aldus betaalde bedrag is in het licht van het voorgaande aan te merken als schade die door Racer aan Crocs Europe dient te worden vergoed. De rechtbank heeft Racer derhalve terecht tot betaling van dit bedrag aan Crocs Europe veroordeeld. “