Partneralimentatie en lotsverbondenheid

Lotsverbondenheid tussen voormalige echtgenoten vormt de grondslag van partneralimentatie. In de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 13 april 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:1249) kwam de vraag aan de orde of aan deze lotsverbondenheid een einde kan komen, als sprake is van grievend gedrag van de ex-echtgenoot die aanspraak maakt op partneralimentatie.

Het hof overweegt als volgt.
“(…) 7. Het hof stelt bij de beoordeling van de stellingen van de man, evenals de rechtbank, voorop dat bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij of zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek (BW), een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt er niet zonder meer toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen. Ook naar objectieve maatstaven bezien moet er sprake zijn van wangedrag waarbij eveneens van belang is de duur van het huwelijk alsmede het wederzijdse gedrag jegens elkaar.”

Uit deze overweging blijkt dat het niet eenvoudig is om met succes te stellen dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Maar, in dit geval had de vrouw veelvuldig valse aangiften gedaan, zij had de kinderen verteld dat de man de vrouw had mishandeld, zij had ook de Kinderbescherming, de Kinderombudsman en de burgemeester hiermee benaderd en zij had bij de werkgever van de man hem neergezet als narcist en psychopaat enz. enz.

Het hof oordeelt dan ook dat voornoemde omstandigheden tot gevolg hebben dat de lotsverbondenheid is verbroken en de vrouw van de man geen partneralimentatie meer kan vorderen.