Vernietiging van een testament

Het komt regelmatig voor dat na het overlijden van moeder, vader, opa of oma de kinderen en kleinkinderen onaangenaam verrast achterblijven. Uit het testament blijkt dat niet zij de erfgenaam zijn, maar bijv. de pastoor, zoals in één van onderstaande uitspraken het geval was. De onterfden beroepen zich op vernietiging van het testament. Maar, in welke gevallen kan dat?

Vernietiging is mogelijk als het testament onder invloed van een geestelijke stoornis (3:34 BW) of door bedreiging of bedrog tot stand is gekomen. Dat het niet eenvoudig is om een testament te laten vernietigen, blijkt uit een overweging van de rechtbank Den Haag in een uitspraak van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:11927):

“(…) Uitgangspunt is in dat geval de testeervrijheid; ook aan een erflater met een geestelijke stoornis is het in beginsel zelf te bepalen aan wie hij zijn nalatenschap wil doen toekomen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan door derden op die vrijheid inbreuk worden gemaakt door het aanvechten van de geldigheid van hetgeen een erflater als zijn uiterste wilsbeschikking in een testament heeft neergelegd. Echter, in geval komt vast te staan dat sprake is geweest van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW, waarbij de stoornis redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, dan wel de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan, wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken. In dat geval is het testament nietig, nu het hier een eenzijdige rechtshandeling betreft. (…)”

In deze uitspraak werd door de onterfde dochter van erflaatster een hoeveelheid aan verklaringen overgelegd, waaruit de rechtbank concludeerde dat het betreffende testament, waarbij de dochter was onterfd, inderdaad onder invloed van de geestelijke stoornis van erflaatster tot stand was gekomen. Het testament werd vernietigd.

Minder fortuinlijk waren de onterfden in de procedure die speelde bij de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 november 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:6581). Daar hadden de onterfden ook gesteld dat het testament, waarbij de pastoor als enig erfgenaam was aangewezen, moest worden vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de onterfden als onvoldoende onderbouwd en gedeeltelijk zelfs als louter speculatief moesten worden gepasseerd en stelde de onterfden in het ongelijk.

Uit deze uitspraken volgt dat de onterfde goed beslagen ten ijs moet komen, wil hij met succes een beroep doen op vernietiging van het testament.

Door: mr. Ingeborg Redert