uitleg testament

Uitleg van testament

Art. 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van uiterste wilsbeschikkingen [uitleg van testamenten] dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is opgesteld. Tot die omstandigheden behoort ook het recht dat gold toen de uiterste wil werd gemaakt.

Art. 4:45 lid 1 eerste zin BW bepaalt dat een voorwaarde of een last die onmogelijk te vervullen is, of die in strijd is met de goede zeden, de openbare orde of een dwingende wetsbepaling, voor niet geschreven wordt gehouden. Ingevolge de tweede zin van dit artikellid is de uiterste wilsbeschikking waaraan de voorwaarde of last is toegevoegd, nietig indien deze de beslissende beweegreden tot die beschikking is geweest.

Art. 4:45 BW is een toepassing van art. 4:44 BW, dat – in aansluiting op hetgeen ingevolge art. 3:40 BW in zijn algemeenheid voor rechtshandelingen geldt – bepaalt dat een uiterste wilsbeschikking waarvan de inhoud in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is.

Bij de onmogelijke voorwaarde als bedoeld in art. 4:45 lid 1 BW gaat het om een voorwaarde die objectief gesproken onmogelijk te vervullen is. Op een voorwaarde die uitsluitend voor de erfgenaam onmogelijk te vervullen is (‘subjectief onmogelijk’), is art. 4:45 lid 1 BW niet van toepassing.

Het onderscheid tussen de onmogelijke voorwaarde en de onmogelijke last is niet steeds even duidelijk. Zo is mogelijk dat genoemde voorwaarde in de uiterste wilsbeschikking wordt geformuleerd als een last. Art. 4:45 lid 1 BW bepaalt – zoals gezegd – dat ook de last die onmogelijk te vervullen is, voor niet geschreven wordt gehouden.