Recht op transitievergoeding ondanks dat de cao voorziet in een suppletieregeling

In afwijking van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding heeft een kantonrechter te Rotterdam geoordeeld dat werknemer toch recht had op de transitievergoeding, omdat de vergoeding conform de cao naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. In dit artikel zal ingezoomd worden op het deel van de uitspraak dat gaat over de toekenning van de transitievergoeding.

Overgangsrecht
Sinds 1 juli 2015 heeft een werknemer die langer dan 24 maanden in dienst is, in beginsel, recht op een transitievergoeding. Het kan echter zo zijn dat een werknemer bij zijn ontslag recht heeft op een outplacementvergoeding, een bovenwettelijke uitkering of een wachtgeldregeling op grond van een cao. De wetgever acht het in zo een geval niet wenselijk dat werknemer recht heeft op de transitievergoeding en de collectieve regeling. In het Besluit overgangsrecht transitievergoeding is daarom in artikel 2 lid 1 bepaald dat in zo’n geval de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. Dit besluit geldt tot 1 juli 2016.

Desondanks heeft een kantonrechter te Rotterdam in zijn uitspraak van 15 oktober 2015 anders bepaald. Deze uitspraak kan grote consequenties hebben in ontslagsituaties waarin een cao of sociaal plan een bovenwettelijke uitkering.

Casus
Werkneemster is sinds 1 mei 2009 in dienst van werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Woondiensten (hierna: De Cao) van toepassing. In artikel 2.12 lid 1 van deze cao is een regeling opgenomen met betrekking tot het toekennen van een vergoeding bij ontslag:
“Een werknemer krijgt na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij onvrijwillig ontslag, van zijn ex-werkgever een aanvulling op zijn uitkering volgens de Werkloosheidswet (WW). De eerste drie maanden wordt de WW-uitkering door de ex-werkgever aangevuld tot 80 procent van het nettosalaris dat gold voor de ex-werknemer bij zijn uitdiensttreding”.

Op 12 augustus 2015 heeft werkgever een ontbindingsverzoek ingediend. Werkneemster is gedurende haar dienstverband tweemaal langdurig ziek geweest en re-integratie bij de werkgever lijkt onmogelijk. Een ingezet mediationtraject heeft de lucht tussen partijen ook niet kunnen klaren.
Werkgever verzoekt ontbinding, primair op grond van een verstoorde arbeidsrelatie (7:669 lid 3 sub g BW) en subsidiair op grond van andere omstandigheden op grond waarvan van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In beide gevallen zonder toekenning van een transitievergoeding gelet op hetgeen bepaald is in artikel 2 lid 1 van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding.
Werknemer is van mening dat het verzoekt dient te worden afgewezen. Indien de kantonrechter toch van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, dan is werkneemster van oordeel dat aan haar een transitievergoeding moet worden toegekend, omdat toepassing van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat de vergoeding conform de cao velenmalen lager uitvalt dan de hoogte van de transitievergoeding.

Oordeel kantonrechter
De rechter oordeelt naar aanleiding van de door werkgever overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de zitting dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 december 2015.

De kantonrechter kent aan werkneemster – geheel onverwacht – een transitievergoeding toe ter hoogte van € 6.914,- bruto. Daarnaast kan werkneemster aanspraak maken op de WW-suppletie uit De Cao. De kantonrechter wijkt in deze zaak dus af van het geldende overgangsrecht.

Volgens de kantonrechter zou werkneemster bij toepassing van het overgangsrecht in een substantieel ongunstiger positie terecht komen. Immers op grond van De Cao zou zij een suppletie ontvangen van rond de € 600,- terwijl de transitievergoeding ongeveer € 7.000,- bruto bedraagt. De kantonrechter overweegt dat het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding weliswaar een samenloop van een onder het oude recht afgesproken vergoeding of voorziening en de onder het nieuwe recht verschuldigde transitievergoeding regelt, maar het gevolg van artikel XXII lid 7 WWZ kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zijn dat – gezien het grote verschil in de hoogte van de bedragen – een werknemer in een substantieel ongunstiger positie terecht komt bij toepassing van het overgangsrecht. Deze situatie is kennelijk niet of onvoldoende onderkend door de wetgever.

Conclusie
Vooralsnog is de kantonrechter te Rotterdam de eerste rechter die afwijkt van het overgangsrecht. Desalniettemin dient een werkgever zich er dus bewust van te zijn dat bij een ontslag naast de ontslagregeling uit een cao of sociaal plan tevens een transitievergoeding betaalt moet worden aan een werknemer.

Het is uiteraard nog de vraag of deze uitspraak van deze kantonrechter in hoger beroep stand houdt. Echter of hoger beroep wordt ingesteld zal nog moeten blijken.

Bron: Ktr. Rotterdam, 15 oktober 2015, (ECLI:NL:RBROT:2015:7335 en JAR 2015/290).