Kan de vader van een kind het gezag verkrijgen, nadat iemand de testamentaire voogdij heeft aanvaard?

Op 20 januari 2015, heeft het hof Arnhem-Leeuwarden (op grond van artikel 1:253g jo 1:280 sub a en b BW) geoordeeld dat het verzoek van de vader om belast te worden met het ouderlijk gezag dient te worden afgewezen, omdat het belang van het kind bij inwilliging van het verzoek wordt verwaarloosd.

Inleiding
In deze zaak waren de volgende feiten van belang.
1. De vader en moeder hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie een minderjarige is geboren (hierna: het kind). De vader heeft het kind erkend en de moeder was alleen met het gezag over het kind belast.
2. Toen het kind 10 jaar was is het contact tussen de ouders ernstig verslechterd. De moeder verkeerde toentertijd in een slechte gezondheidstoestand.
3. In verband met haar slechte gezondheid, is de moeder op zoek gegaan naar een pleeggezin voor het kind.
4. Op 5 april 2013 heeft de vader een verzoek tot wijziging van het gezag en vaststelling van een omgangsregeling ingediend.
5. Op 13 augustus 2013 heeft de moeder bij testament over haar nalatenschap beschikt en de pleegmoeder van het kind of diens partner tot voogd over het kind benoemd.
6. Op 17 oktober 2013 is de moeder overleden en op 21 oktober 2013 heeft de pleegmoeder, conform artikel 1:280 sub a BW, de voogdij aanvaard.
7. Het kind wil geen contact met de vader.

Overweging van het hof
In deze zaak had de moeder het eenhoofdig gezag over het kind. Na haar overlijden heeft de pleegmoeder de voogdij over het kind verkregen en tevens het gezag over het kind aanvaard. De vader van het kind wenst tevens met het gezag te worden belast. De vader kan zo een verzoek indienen, mits het verzoek één jaar na het begin van de voogdij wordt gedaan. In deze zaak had de vader het verzoek tijdig ingediend.

Het verzoek van de vader kan slechts worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zou worden verwaarloosd (art. 1:253h lid 3 BW).

Standpunt van de vader
De vader stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie waarin er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van zijn verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
De vader is van mening dat hij over voldoende opvoedkundige vaardigheden beschikt. Verder zijn er naar zijn weten geen voorbeelden van situaties waarin hij beslissingen aangaande het kind zou hebben tegengehouden.
Dat het kind weerstand heeft tegen de vader, mag volgens de vader niet bepalend zijn. De vader is van mening dat met hulpverlening de ouder-kind relatie verbeterd kan worden.
De vader is bang dat zonder het ouderlijk gezag zijn positie als vader is uitgespeeld en hij voor het kind slechts een herinnering zal blijven. Zijn relatie met de pleegouders is namelijk niet zo goed en als hij ook met het gezag belast wordt, dan moeten partijen wel weer met elkaar communiceren.

Pleegmoeder
De pleegmoeder is van mening dat het belang van het kind niet ondergeschikt moet worden gemaakt aan het belang van de vader. Het kind functioneert goed binnen het gezin en gezien de omstandigheden gaat het zowel binnen het gezin als op school bijzonder goed met het kind. De pleegmoeder stimuleert contactherstel tussen het kind en de vader, maar vindt dat het kind daarin zijn weg moet vinden. De pleegouders staan ervoor open om de vader meer te betrekken bij het nemen van beslissingen ten aanzien van het kind, maar achten het niet in het belang van het kind – en ook praktisch niet uitvoerbaar – als de vader met het gezag over het kind wordt belast.
Anders dan de vader zien de pleegouders het toekennen van het gezag aan de vader niet als een goed middel om de communicatie tussen partijen te verbeteren.

Bureau Jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming
Bureau Jeugdzorg is van mening dat de vader betrokken dient te blijven bij het leven van het kind, al is dit enkel door informatievoorziening richting de vader door de pleegouders.
Er is geprobeerd het contact te herstellen tussen het kind en de vader, maar het kind liet veel weerstand zien. Daarom is het van belang dat het herstel van het contact plaatsvindt, als het kind daar aan toe is. De rouwtherapeut van het kind, kan hierbij een belangrijke rol spelen.

De raad heeft geadviseerd de voogdij over het kind ongewijzigd te laten en het verzoek van de vader af te wijzen. Het is niet in het belang van het kind als de vader met het gezag wordt belast. Wel acht de raad het in het belang van het kind als het contact tussen vader en het kind wordt hersteld. De raad is anders dan bureau jeugdzorg van mening dat herstel van het contact niet alleen van het initiatief van het kind moet afhangen. In verband met de loyaliteit van het kind naar zijn overleden moeder, is dit te zwaar voor het kind.

Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het voor het kind van groot belang is dat zijn positie in het pleeggezin wordt gestabiliseerd. Ten aanzien van zijn vader, verzet het kind zich hevig tegen elke vorm van contact met zijn vader en bemoeienis van zijn vader met hem. Het kind heeft aangegeven contact met zijn vader op te nemen als hij daar behoefte aan heeft. Van belang daarbij is dat de vader nooit het gezag over het kind heeft gehad en hem nimmer langdurig heeft verzorgd. Verder was er reeds voor het overlijden van de moeder van het kind geen of negatief contact tussen de vader en het kind en heeft het kind zijn vader al ruim 2,5 jaar niet gezien.

De vader stelt niet de intentie te hebben zich met het leven van het kind te willen bemoeien, maar door de vader met het gezag te belasten, krijgt hij hiertoe wel een veel ruimere mogelijkheid.

Gelet op de huidige omstandigheden moet volgens het hof de afweging van de belangen van de vader en de belangen van het kind tot de conclusie leiden dat het verzoek van de vader om met het gezag over het kind te worden belast, niet kan worden gehonoreerd aangezien er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de vader, de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Daarbij wordt door het hof wel opgemerkt dat –zoals opgemerkt door de raad- waar mogelijk moet worden gewerkt aan contactherstel tussen de vader en het kind. Het kind moet worden gestimuleerd en ondersteund en het initiatief mag niet worden overgelaten aan het kind, nu dit voor hem een te zware verantwoordelijkheid is.

Bron: Rechtspraak Familierecht RFR 2015/58