Ontslag en controle bij ziekte

De enkele weigering van een werknemer de door de werkgever vastgestelde redelijke voorschriften omtrent controle bij ziekteverzuim na te leven levert geen dringende reden in de zin van art. 7:677 lid 1 (ontslag op staande voet) op.

In eerste instantie zal in een dergelijk geval moeten worden teruggevallen op de in artikel 7:629, lid 6 BW voorziene mogelijkheid van opschorting van betaling van het loon.

Het is echter niet uitgesloten dat de niet-naleving van controlevoorschriften gepaard gaat met andere feiten en omstandigheden die, in onderlinge samenhang, het oordeel wettigen dat een dringende reden wel aanwezig is.Gelet op de toelichting op de regeling in artikel 7:629, lid 6 BW in de memorie van toelichting bij het ontwerp van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ, Stb 1996, 134) zal die conclusie overigens niet spoedig kunnen worden getrokken.

Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Stb. 1996, 134), waarbij art. 7:629 lid 5 (thans lid 6) werd ingevoerd, is het de bedoeling van de wetgever geweest aan het niet-naleven van controlevoorschriften als waarvan hier sprake is, slechts de in die bepaling opgenomen sanctie te verbinden. De memorie van toelichting houdt dienaangaande in:

“(…) dat de huidige regeling in het BW de werkgever mogelijkheden biedt controlevoor-schriften te geven. Deze binden de werknemer niet in die zin dat hij rechtstreeks gedwongen kan worden de voorschriften na te leven; zo kan de werknemer te allen tijde weigeren zich te doen controleren. De werkgever kan aan zo’n weigering echter consequenties verbinden in de sfeer van de loondoorbetaling.”

en

“De hoofdlijn blijft, in de lijn van de Wet TZ, dat enerzijds de werkgever zekere voorschriften mag geven en anderzijds de werknemer niet rechtstreeks tot naleving daarvan kan worden gedwongen, maar bij overtreding rekening moet houden met gevolgen voor de loondoorbetaling.”
(Kamerstukken II 1995/96, 24 439, nr.3, blz. 20, 21).

Dat sluit evenwel de mogelijkheid niet uit dat de niet-naleving van de bedoelde voorschriften gepaard gaat met andere feiten en omstandigheden die, in onderlinge samenhang, wel het
oordeel wettigen dat een dringende reden in de zin van art. 7:677 lid 1 aanwezig is.”

Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een ontslag op staande voet dient de rechter de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te nemen. Hij moet de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. De voor deze beoordeling relevante factoren zijn gelegen in de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en de wijze waarop de werkgever reageerde op eerdere soortgelijke gedragingen. In het kader van de gedragingen van de werknemer zijn ook de gevolgen van het ontslag voor de werknemer van belang.

De beoordeling van feiten en omstandigheden voor de vraag of sprake is van een dringende reden is aan de feitenrechter voorbehouden en kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. zie ook HR 08-10-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549; en HR 16-04-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4086).