Uitleg overeenkomst

Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.

De vraag of een overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan aldus niet louter worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.

Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen (zoals bijvoorbeeld in het geval van twee professionele partijen die een commercieel contract sluiten en over gedetailleerde bepalingen daarin hebben onderhandeld, bijgestaan door juridische adviseurs), kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht.

De vrijheid om in bepaalde gevallen als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, stelt de rechter in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Vervolgens dient de rechter te beoordelen of de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten (Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101; Lundiform/Mexx).

Als algemene regel kan men vooropstellen dat de redelijkheid en billijkheid slechts verbintenissen tussen de contractanten doen ontstaan, voor zover deze hun rechtsverhouding niet volledig hebben geregeld. Of een bepaalde overeenkomst een leemte bevat dient in beginsel te worden beantwoord door genoemde uitleg van die overeenkomst.

Of de redelijkheid en billijkheid in een gegeven geval (op grond van artikel 6:248 BW) aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, afhangt van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verder inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest, en (bij exoneratiebedingen) de zwaarte van de schuld, mede in verband met de aard en de ernst van de bij de gedraging betrokken belangen. Alle relevante omstandigheden dienen aldus in aanmerking te worden genomen, voor zover aangevoerd in het processuele debat. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot het bestaan van dergelijke omstandigheden rusten in beginsel op degene die aan het beroep op het exoneratiebeding tegenwerpt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.