Alimentatie | berekening draagkracht van de onderhoudsplichtige

Hebt u omtrent alimentatie en/of draagkracht en wijziging daarvan vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een familierecht advocaat aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd geheel kosteloos.

De draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt bepaald enerzijds door de financiële middelen (inkomen en vermogen) die de onderhoudsplichtige ter beschikking staan, anderzijds door de uitgaven die ten laste van deze middelen komen (zie o.m. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG5253, NJ 2009/24).
De rechter moet rekening houden met alle omstandigheden (uitgaven) die voor de bepaling van de draagkracht in redelijkheid van belang kunnen zijn (zie o.m. HR 25 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1558, NJ 1995/286 m.nt. JdB).

Op de draagkracht zijn in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed, ook schulden die zijn ontstaan na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan en ook schulden waarop niet wordt afgelost (zie bijv. HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843, NJ 2008/402).

Ook de omstandigheid dat een lening niet is aangegaan om huwelijkse schulden af te lossen, doet niet af aan voormeld uitgangspunt (HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3843, NJ 2000/4). Evenmin doet dat het feit dat het om zakelijke schulden gaat of dat op de schuld niet wordt afgelost (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843, NJ 2008/402, FJR 2008/91 m.nt. P. Dorhout).

Ook met schulden wegens achterstallige (kinder)alimentatie mag rekening worden gehouden bij het bepalen van de draagkracht.

De feitenrechter geniet grote vrijheid bij de vaststelling van (kinder)alimentatie. Volgens vaste rechtspraak zijn de vaststelling en de weging van de factoren die de draagkracht van de onderhoudsplichtige bepalen, voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.

Het gewicht van de factoren zal door de feitenrechter moeten worden bepaald in het licht van alle omstandigheden van het geval (zie o.m. HR 15 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4261, NJ 1986/566, m.nt. JCS), waaronder de betrokken belangen (zie o.m. HR 25 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1558, NJ 1995/286, m.nt. JdB).

Aan het oordeel van de rechter kunnen geen hoge motiveringseisen worden gesteld (zie bijv. HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5803, NJ 2007/563). Zij moeten echter wel zodanig zijn gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geven in de gedachtegang die aan de beslissing ten grondslag ligt, in het bijzonder hoe de rechter, gelet op het partijdebat, tot zijn beslissing is gekomen, zonder dat de rechter op alle stellingen van partijen behoeft in te gaan (HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5803, NJ 2007/563).

De rechter is niet gehouden alle berekeningen in zijn beschikking op te nemen, mits uit de beschikking voldoende blijkt van welke gegevens hij bij de vaststelling van de alimentatie is uitgegaan (zie bijv. HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8848, NJ 2006/520).

De motiveringseisen gaan niet zover dat de rechter, indien partijen van verschillende draagkrachtberekeningen zijn uitgegaan, moet aangeven welke draagkrachtberekening hij aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd (HR 23 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8102, NJ 1984/90), of dat hij moet motiveren waarom hij bij het vaststellen van alimentatie ‘in hoge mate’ is afgeweken van het resultaat van een door een partij uitgevoerde draagkrachtberekening (HR 5 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4871, NJ 1985/87).

Het is aan de rechter overgelaten of en in hoeverre het geval in kwestie zich leent voor toepassing van de richtlijnen van het rapport Alimentatienormen; hij hoeft niet te motiveren waarom hij van die richtlijnen afwijkt.

De vraag welke uitgaven redelijk zijn en wat in redelijkheid van een onderhoudsplichtige kan worden gevergd in het kader van zijn inspanningsplicht, betreft het vaststellen en het wegen van de factoren die de draagkracht bepalen, zodat voor de beantwoording van die vraag de voormelde beperkte motiveringseisen gelden (vgl. HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6629, NJ 2002/184).

Indien de rechter redenen aanwezig oordeelt om in afwijking van de hoofdregel dat op de draagkracht in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn, aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, dient hij dit oordeel te motiveren (vgl. o.m. HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843, NJ 2008/402, FJR 2008/91 m.nt. P. Dorhout; HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3843, NJ 2000/4; HR 20 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1854, NJ 1996/91; HR 1 februari 1991, ECLI:NL:HR:ZC0138, NJ 1991/323; HR 26 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6705, NJ 1980/ 270, m.nt. EAAL en HR 29 september 1978, ECLI:NL:HR:AC6360, NJ 1979/143). In dit verband valt te denken aan schulden die na het vaststellen van de onderhoudsplicht onnodig werden aangegaan, of aan schulden ten aanzien waarvan de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich te bevrijden of een regeling te treffen (zie HR 29 september 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6360, NJ 1979/143). (bron: www.rechtspraak.nl)