Schorsing, non-actiefstelling en recht op loon

Het u omtrent schorsing / non-actiefstelling vragen of behoefte hebben aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een arbeidsrecht advocaat aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd geheel kosteloos.

Tussen een vrijstelling van werkzaamheden van een werknemer en het op non-actief stellen van een werknemer bestaat er geen juridisch relevant onderscheid Hooguit kan worden gezegd dat het “vrijstellen van werkzaamheden” neutraler klinkt dan de meer beladen bewoordingen “op non-actief stellen”. Schorsing heeft het karakter van een strafmaatregel.

Een (onmiddelijke) schorsing, vrijstelling van werkzaamheden of op non-actief stelling van een werknemer is een zeer ingrijpende maatregel voor de betreffende werknemer, die niet zonder noodzaak mag worden genomen.

Een maatregel als vrijstellen van werkzaamheden mag slechts worden genomen als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of wanneer vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt (vgl. gerechtshof Leeuwarden, 29 november 2011, JAR 2012, 14).

De toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer strekkende tot opheffing van een schorsing, vrijstelling van werkzaamheden of op non-actief stelling om, daarmee samenhangend, in de gelegenheid gesteld te worden de overeengekomen arbeid te verrichten, moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. Deze maatstaf brengt in het algemeen gesproken mee dat de toewijsbaarheid afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 12 mei 1989, NJ 1989, 801).

Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op het naar tijdsruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen.

Een schorsing, vrijstelling van werkzaamheden en op non-actief stelling, komt altijd voor rekening van de werkgever, ook als de werknemer aanleiding heeft gegeven tot die maatregel (vgl. HR 21 maart 2003, JAR 2003/91).

Voor het slagen van een loonvordering ex artikel 7:628 BW is noodzakelijk dat de werknemer bereid is om de betrokken arbeid te verrichten (vgl. HR 19 december 2003, JAR 2004/14).

In uitzonderlijke omstandigheden is matiging van een loonvordering bij een schorsing mogelijk. (bron: www.rechtspraak.nl)