Opzeggen duurovereenkomst – opzegtermijn

Opzegging duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Gedaagde had bij haar opzegging een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen. De voorzieningenrechter acht een opzegtermijn van 6 maanden redelijk

Hieromtrent wordt door de voorzieningenrechter het volgende overwogen.

Een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan in beginsel worden opgezegd. De vraag of een duurovereenkomst in dit geval kan worden opgezegd en zo ja, op welke voorwaarden en gronden, moet, bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling, in beginsel worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Ook indien uit de aard van de overeenkomst volgt dat de overeenkomst in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst kan leiden, indien daartoe een voldoende zwaarwegende grond bestaat (HR 3 december 1999, NJ 2000, 120).

In het arrest De Ronde Venen/Stedin (De Ronde Venen/Stedin), LJN: BQ9854, NJ 2012, 685, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai,heeft de Hoge Raad naderhand over de opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd overwogen:
3.5.1 Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo’n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.” (zie ook Hoge Raad 14-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163)

Hebt u omtrent de opzegging van een contract (duurovereenkomst) verdere vragen of behoefte aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten overeenkomstenrecht aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 213655 / KG ZA 11-143

Vonnis in kort geding van 26 april 2011

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd te,
eiseres,
advocaat mr. X,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
XYZ  B.V.,
gevestigd te,
gedaagde,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna ABC en XYZ genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  de dagvaarding
–  de brief d.d. 7 april 2011 van ABC met producties
–  de brief d.d. 8 april 2011 van ABC met producties
–  de mondelinge behandeling
–  de pleitnota van ABC
–  de pleitnota van XYZ.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  ABC houdt zich bezig met de groothandel in zand en grind, bouw- en wegenmateriaal, transport/overslag en bemiddeling in transporten.

2.2.  XYZ houdt zich bezig met de handel in, het produceren van en het doen exploiteren van betonwaren, betonmortel en soortgelijke stoffen en andere bouwmaterialen. XYZ heeft vijf vestigingen in Nederland.

2.3.  ABC levert gedurende ongeveer 16 jaar (beton)zand en grind aan de vestigingen van XYZ.

2.4.  Bij dagvaarding van 15 februari 2010 heeft ABC XYZ in rechte betrokken. Dit nadat XYZ had besloten om geen bestellingen meer bij ABC te plaatsen. Ter beëindiging van dit geschil zijn partijen op 5 maart 2010 onder meer het volgende overeengekomen:

‘1. XYZ Betonwaren B.V. zal vanaf heden voor de rest van het jaar 2010 al het voor haar vestigingen  benodigde zand, grind en betongranulaat betrekken, even zoals dat gebeurde in het jaar 2009, bij ABC Handel en Transport B.V. met dezelfde kwaliteitseisen als in 2009 tegen de prijzen van 2009 met dien verstande dat op het zand een korting wordt gegeven van € 1,60 per ton. Dit betekent dat in 2010 een laagwatertoeslag en een gasolietoeslag kan worden door berekend even zoals dat het geval was in 2009’.

2.5.  Partijen hebben in 2010 conform de vaststellingsovereenkomst gehandeld. In 2010 heeft ABC met de leveranties een omzet behaald van circa € 2.400.000,00 exclusief BTW.

2.6.  Op 24 januari 2011 heeft een gesprek tussen de heer [betrokkene1], bestuurder van ABC, en de heer [betrokkene2], bestuurder van XYZ plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is gesproken over een wijziging van de prijzen/toeslagen voor het jaar 2011 ten opzichte van het jaar 2010.

2.7.  De facturen die naar aanleiding van de leveranties in de periode 10 januari 2011 tot en met 1 februari 2011 zijn gestuurd, zijn door XYZ in de periode 17 februari 2011 tot en met 11 maart 2011 voldaan. In deze facturen heeft ABC de prijzen van 2010 in rekening gebracht, vermeerderd met laagwater- en gasolietoeslag.

2.8.  Op 15 maart 2011 heeft de heer [betrokkene3], inkoper van XYZ, de heer J. [betrokkene4], mededirecteur van ABC, telefonisch meegedeeld dat, afgezien van de in die week nog lopende opdrachten, geen (beton)zand en grind meer van ABC zou worden afgenomen.

2.9.  Bij e-mailbericht van 15 maart 2011 heeft ABC XYZ verzocht te bevestigen dat de overeenkomst onverminderd wordt voortgezet op de wijze waarop partijen al jaren uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. XYZ heeft geen gehoor aan de sommatie gegeven.

2.10.  Op 29 maart 2011 heeft de heer [betrokkene3] namens XYZ onder meer het volgende aan ABC geschreven:

‘Op 24 januari 2011 hebben wij u het voorstel gedaan bij onze XYZ-vestigingen de leveringen gedurende 2011 voort te zetten tegen de prijzen van 2010, echter zonder toeslagen en gasolie.

Het siert u, dat u nog enige tijd de leveranties hebt voortgezet, weliswaar eigener beweging. Desondanks berekent u steevast toch weer extra gasolietoeslagen, ondanks het feit, dat de heer [betrokkene2] heeft aangegeven hiermee niet akkoord te willen gaan (…)’.

2.11.  In reactie op de voorgaande brief heeft ABC op 30 maart 2011 onder meer het volgende aan de heer [betrokkene3] geschreven:

‘(…) Overigens hetgeen u aangeeft omtrent het gebeurde op 24 januari 2011 is niet juist, dat wil zeggen er is toen met [betrokkene2] gesproken over het feit dat XYZ de prijzen wilde verlagen met EUR 0,25 per ton en de laagwater- en gasolietoeslag wilde schrappen. In reactie daarop heb ik gezegd dat dit niet redelijk was; mede gelet op het feit dat ik in 2010 maar ook in 2011 een grovere kwaliteit zand leverde, waarvoor ik niet in rekening heb gebracht de hogere prijs van EUR 0,50 per ton, zoals dat tussen partijen is afgesproken en ik verwijs daarbij volledigheidshalve nog naar mijn ook aan u bekende e-mailbericht van 1 december 2009. [betrokkene2] antwoordde daarop in de trant van ja, ja dat is wel zo en heeft vervolgens niet meer gesproken over het verlagen van de prijzen.

Vervolgens zijn door mij de leveranties voortgezet en door mij in rekening gebracht: “de oude prijzen”. Er is van de zijde van XYZ niet meer teruggekomen op het verlagen van de prijzen op welke manier dan ook.

Uit deze gang van zaken volgt dat XYZ, zo niet expliciet, doch tenminste stilzwijgend heeft ingestemd met het voortzetten van de leveranties onder dezelfde “oude” voorwaarden. Dit nu in ieder geval nimmer geprotesteerd is tegen de door mij in rekening gebrachte prijzen (…) ’.

3.  Het geschil

3.1.  ABC vordert dat XYZ bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om vanaf de datum van dit vonnis de overeenkomst voor onbepaalde tijd, althans tot een door de voorzieningenrechter vast te stellen termijn onmiddellijk, onvoorwaardelijk en volledig voort te zetten door een jaarlijkse hoeveelheid (beton)zand en grind (gemeten in tonnages) van ABC af te nemen dat overeenstemt met de totale voor de eigen productie van XYZ met betrekking tot de vestigingen Vijfhuizen, Meppel, Tiel en Waalwijk benodigde hoeveelheid (beton)zand en grind, even als dat het geval was in 2010, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat XYZ na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, een en ander met veroordeling van XYZ in de proceskosten.

3.2.  ABC legt aan haar vordering ten grondslag dat de overeenkomst tussen partijen als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd dient te worden gekwalificeerd en dat XYZ geen zwaarwegend belang had om de overeenkomst op te zeggen. Indien de voorzieningenrechter ABCeel is dat XYZ wel een zwaarwegend belang bij opzegging had, dan is zij van mening dat XYZ geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Zij vordert derhalve dat XYZ (beton)zand en grind van haar blijft afnemen tegen de in 2010 afgesproken prijzen en toeslagen.

3.3.  XYZ voert verweer. Zij betwist dat de overeenkomsten die partijen de afgelopen jaren met elkaar hebben gesloten dienen te worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij ziet de overeenkomsten als een opvolgende reeks van koopovereenkomsten. Indien de voorzieningenrechter ABCeel is dat sprake is van een duurovereenkomst, dan is XYZ van mening dat de onderhavige duurovereenkomst een duurovereenkomst voor bepaalde tijd is en niet voor onbepaalde tijd. Gebruikelijk was immers dat partijen ieder jaar onderhandelden over de door ABC in rekening te brengen prijzen en toeslagen voor geleverde (beton)zand en grind. Bovendien voert XYZ aan dat in de vaststellingsovereenkomst is te lezen dat XYZ tot en met 31 december 2010 (beton)zand en grind van ABC diende af te nemen en niet dat zij dat na 2010 ook nog hoefde te doen. XYZ betoogt voorts dat zij een zwaarwegend belang had om de overeenkomst op 15 maart 2011 met onmiddellijke ingang op te zeggen, nu partijen op dat moment geen volledige overeenstemming over de door ABC in rekening te brengen toeslagen voor het jaar 2011 hadden.

3.4.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van ABC.

4.2.  In de eerste plaats ligt de vraag voor of al dan niet sprake is van een duurovereenkomst.

4.3.  Hoewel er geen schriftelijk stuk is dat een aanknopingspunt kan bieden bij de beantwoording van deze vraag, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake is van een bestendige handelsrelatie tussen partijen. Gedurende 16 jaar heeft ABC (beton)zand en grind aan XYZ geleverd en heeft XYZ het (beton)zand en grind van ABC afgenomen. Ook heeft XYZ ter zitting verklaard dat haar afname van (beton)zand en grind bij ABC de laatste jaren grotendeels exclusief was. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat het tussen partijen gebruikelijk was om ieder jaar rond de maand januari te onderhandelen over de prijzen en toeslagen die ABC voor haar leveringen in rekening mocht brengen, terwijl de leveringen doorliepen op grond van de “oude” prijzen. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien leiden daarom tot de conclusie dat sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De stelling van XYZ dat uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst volgt dat slechts sprake is van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd wordt verworpen. Beide partijen hebben ter zitting namelijk verklaard dat zij de afspraak in de vaststellingsovereenkomst alleen voor het jaar 2010 hebben gemaakt, omdat zij beiden de bedoeling hadden om in het jaar 2011 weer te onderhandelen over de prijzen en toeslagen voor het jaar 2011. Dat is ook uitgevoerd. Tot slot wordt nog opgemerkt dat niet gesteld of gebleken is dat partijen een regeling voor de beëindiging van de duurovereenkomst zijn overeengekomen.

4.4.  Met betrekking tot de mededeling van de heer [betrokkene3] op 15 maart 2011 dat XYZ niet langer (beton)zand en grind van ABC zal afnemen, overweegt de voorzieningenrechter dat deze mededeling als een opzegging van de duurovereenkomst zal worden gezien, nu ook partijen daarvan uitgaan.

4.5.  Partijen verschillen van mening over de vraag of XYZ een zwaarwegend belang had om de duurovereenkomst op 15 maart 2011 op te zeggen en over de vraag XYZ bij een rechtsgeldige opzegging een redelijke opzegtermijn in acht had behoren te nemen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

4.6.  Een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan in beginsel worden opgezegd. De vraag of een duurovereenkomst in dit geval kan worden opgezegd en zo ja, op welke voorwaarden en gronden, moet, bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling, in beginsel worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Ook indien uit de aard van de overeenkomst volgt dat de overeenkomst in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst kan leiden, indien daartoe een voldoende zwaarwegende grond bestaat (HR 3 december 1999, NJ 2000, 120).

4.7.  XYZ is van mening dat zij de duurovereenkomst op 15 maart 2011 met onmiddellijke ingang kon opzeggen, aangezien partijen op dat moment geen volledige overeenstemming hadden over de door ABC in rekening te brengen prijzen/toeslagen voor het jaar 2011, terwijl tussen partijn wel gebruikelijk was om daarover ieder jaar overeenstemming te bereiken. XYZ heeft op dit punt specifiek gesteld dat partijen op 24 januari 2011 geen overeenstemming hadden over de vraag of ABC voor het jaar 2011 nog laagwatertoeslag en gasolietoeslag bij XYZ in rekening mocht brengen, hetgeen door ABC is erkend. Hoe het gesprek op 24 januari 2011 exact is verlopen is in dit kort geding niet duidelijk geworden. De vraag aan wie te wijten is dat de onderhandelingen zijn mislukt, kan ook in het midden blijven, nu de voorzieningenrechter niet is gebleken dat één van de partijen daarvan in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt. Hoe dan ook, het voorgaande betekent echter niet dat ABC als uitgangspunt mocht nemen dat de reeds bestaande duurovereenkomst tussen partijen (onder dezelfde condities als in 2010) zonder meer zou worden voortgezet. Partijen hadden immers op een essentieel onderdeel van de overeenkomst geen overeenstemming met elkaar. Daarentegen leverde het ontbreken van deze overeenstemming voor XYZ als klant van ABC wel een redelijke grond op om de duurovereenkomst op te zeggen. Echter om de duurovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen, acht de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter zal de vordering van ABC daarom toewijzen, maar in duur beperken, zodat op die wijze rekening wordt gehouden met de opzegtermijn die XYZ in acht had dienen te nemen. Dat XYZ na het gesprek van 24 januari 2011 de aan haar gezonden facturen voor leveranties voor het jaar 2011 heeft voldaan, terwijl ABC in die facturen de prijzen en toeslagen voor 2010 heeft gehanteerd, maakt niet dat ABC er op mocht vertrouwen dat XYZ alsnog stilzwijgend akkoord was gegaan met handhaving van de prijzen/toeslagen van 2010 voor het jaar 2011. Voor beide partijen was na het gesprek op 24 januari 2011 immers duidelijk dat partijen geen overeenstemming hadden over de in rekening te brengen prijzen/toeslagen voor 2011 en dat partijen daarover nog nader in overleg zouden moeten treden, hetgeen echter niet meer is gebeurd.

4.8.  XYZ had echter, zoals hiervoor is overwogen, bij haar opzegging op 15 maart 2011 een redelijke opzegtermijn in acht dienen te nemen. Voor de vraag wat een redelijke opzegtermijn is, acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang. Allereerst hebben partijen 16 jaar zaken met elkaar gedaan. ABC mocht gelet op deze lange handelsrelatie er op vertrouwen dat zij bij een beëindiging daarvan door XYZ een redelijke periode van tevoren zou worden ingelicht. Dit is niet gebeurd. ABC heeft daarom geen, althans onvoldoende gelegenheid gehad om op de door haar verwachte omzetverlies van ongeveer € 2.400.000,00 ex BTW te anticiperen door bijvoorbeeld andere afnemers te zoeken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de door ABC verwachte omzetverlies op een verlies van 10% van de totale omzet van ABC per jaar neerkomt, zoals door ABC ter zitting verklaard. Verder heeft XYZ op dit punt onweersproken gesteld dat ABC bij het wegvallen van deze omzet haar organisatie daarop niet op hoeft aan te passen. Naast ABC is één andere persoon bij ABC werkzaam. Verder is nog relevant dat ABC zelf geen producent van (beton)zand en grind is, maar een groothandel die bij het wegvallen van een klant zoals XYZ op redelijk eenvoudige wijze minder (beton)zand en grind van de producent kan afnemen. De voorzieningenrechter acht daarom, alles in samenhang bezien, een opzegtermijn van zes maanden redelijk. Dit houdt in dat de vordering van ABC zal worden toegewezen als hierna te melden.

4.9.  De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd als hierna te melden.

4.10.  De overige stellingen van partijen behoeven geen nadere bespreking, nu deze niet tot een andersluidend oordeel zullen leiden.

4.11.  XYZ wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en dient daarom de proceskosten te betalen. De kosten aan de zijde van ABC worden begroot op:
– dagvaarding  EUR   83,31
– vast recht     568,00
– salaris advocaat    816,00
Totaal  EUR   1.467,31

5.  De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1.  veroordeelt XYZ om vanaf heden tot 15 september 2011 de overeenkomst onmiddellijk, onvoorwaardelijk en volledig voort te zetten, door al het voor haar vestigingen  benodigde hoeveelheid (beton)zand en grind (gemeten in tonnages) van ABC af te nemen tegen de prijzen van 2010 waarbij door ABC een laagwatertoeslag en gasolietoeslag kan en mag worden doorberekend, even als dat in 2010 gebeurde, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat XYZ na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt,

5.2.  veroordeelt XYZ in de proceskosten aan de zijde van ABC tot op heden begroot op € 1.467,31,

5.3.  verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.  wijst het meer of anders gevorderde af.
(bron: www.rechtspraak.nl)