Geen rekening gehouden met schulden voor huwelijk

In de kwestie gaat het over het opnieuw vaststellen van partneralimentatie. Na enig gesteggel over het wel of niet samenwonen van de vrouw (waardoor de verplichting tot het voldoen van partneralimentatie van rechtswege zou komen te vervallen), gaat het hier vooral om het wel/niet rekening houden van aflossingen op een  lening die de man is aangegaan met zijn vader vóór dat het huwelijk werd gesloten.

De man stelt dat alhoewel hij de lening voor het huwelijk is aangegaan, hij eerst pas staande huwelijk de schuld heeft moeten aflossen. Hierdoor zou rekening gehouden moeten worden met het bedrag dat de man maandelijks aflost bij het bepalen van zijn draagkracht.  

Volgens de vrouw hebben laatstvermelde aflossingen geen voorrang op de verplichting tot het voldoen van alimentatie jegens de vrouw. Hierbij komt dat de man niet voldoende heeft kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk aflost, aldus de vrouw.

Het hof volgt de vrouw en houdt geen rekening van de aflossing van e man op een schuld die hij (voor het huwelijk) is aangegaan bij zijn vader.

Mocht u omtrent het hiervoor gemelde vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20.

 
 

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
,

tegen

[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de behoefte van de vrouw opnieuw te bepalen primair aan de hand van de stelling van de man dat de vrouw samenleeft als ware zij gehuwd en subsidiair aan de hand van thans wel duidelijke en verifieerbare inkomensgegevens van de vrouw en voor zover deze door de vrouw niet geproduceerd kunnen worden deze behoefte op nihil te stellen althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
Verder heeft de man verzocht dat in het geval het hof van oordeel is dat de vrouw behoeftig is tot een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud deze bijdrage te bepalen op een bedrag van € 968,- per maand althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2010, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans dit beroep en de ingediende grieven af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2010.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 maart 2010;
– het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 24 januari 2011;
– de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 4 februari 2011;
– de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 23 februari 2011;
– de brief van de advocaat van de man d.d. 2 maart 2011.

3. De beoordeling
  
3.1. Partijen zijn op 1 oktober 1998 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
– [zoon], op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
– [dochter], op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.

3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Roermond tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 augustus 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen een bedrag van € 1.268,- per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5. De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.

Ingangsdatum

3.6. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.

Behoefte vrouw

3.7. De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 1.268,- per maand is in hoger beroep in geschil.

3.8. Partijen zijn het erover eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 3.075,- bruto (€ 2.050,- netto) bedraagt.

Behoeftigheid vrouw

3.9. De man heeft ter zitting zijn grief ten aanzien van de samenwoning van de vrouw ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
Voorts heeft de man ter zitting aangegeven dat voor de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw uitgegaan kan worden van de inkomsten van de vrouw bij [naam] in 2010. Het hof begrijpt hieruit op dat de man zijn grief ten aanzien van door de vrouw gegeven bijlessen niet langer handhaaft. De man heeft deze grief overigens ook, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd.

3.10. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de man gesteld dat de vrouw een onvolledig en/of onjuist beeld geeft over haar inkomsten in 2010. Het hof heeft daarop de vrouw verzocht alsnog haar jaaropgaaf 2010 te overleggen.
De vrouw heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van haar advocaat van 23 februari 2011. Uit de bij deze brief overgelegde jaaropgaaf blijkt dat [naam] in 2010 een bedrag van € 13.738,- (bruto) aan de vrouw heeft uitbetaald.
De man heeft bij brief van 2 maart 2011 verweer gevoerd tegen dit bedrag. Volgens de man is bovengenoemd bedrag in overeenstemming met de aan de vrouw betaalde bedragen over de maanden januari 2010 tot en met november 2010 en zijn de betalingen over december 2010 niet meegenomen.

3.11. Het hof overweegt als volgt.
Uitgaande van de door [naam] in de maanden januari 2010 tot en met december 2010 aan de vrouw overgemaakte de bedragen, zoals vermeld op het bij brief van 4 februari 2011 overgelegde rekeningoverzicht van de vrouw, komt het hof tot de conclusie dat, in tegenstelling tot wat de man aanvoert, de maand december 2010 wel is meegenomen in het totaalbedrag van € 13.738,- over 2010. Het hof verwijst daarbij met name naar de twee bijboekingen van 20 december 2010 met vermelding van respectievelijk “verg. uren engels december 10”en “verg. uren Spaans december 10”.
Voornoemd bedrag resulteert in een gemiddeld maandsalaris van de vrouw in 2010 van € 1.145,- bruto. Gelet hierop becijfert het hof de aanvullende behoefte van de vrouw in ieder geval op de door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 1.881,- bruto per maand.
Deze grief van de man faalt derhalve.

Draagkracht

3.12. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening heeft gehouden met de door hem opgevoerde aflossing van € 300,- per maand inzake een lening aan zijn vader.
Volgens de man staat vast dat partijen een schuld hebben aan zijn vader.
Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat hij, in mei 1998 voorafgaand aan het huwelijk, samen met drie andere mensen een bedrijfspand heeft gekocht en dat hij zijn deel heeft gefinancieerd met behulp van zijn vader. Volgens de man heeft zijn vader hem in september 2008 in een email verzocht af te lossen op deze lening, omdat zijn vader wegens de zorg voor zijn moeder en het feit dat hij op zakelijk gebied een oninbare crediteur had, in financiële problemen zou komen.

3.13. De vrouw voert hiertegen aan dat de door de man gestelde aflossingen geen voorrang hebben op de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. De vrouw stelt dat er aan haar zijde geen verplichting tot enige terugbetaling ligt, nu de overeenkomst tussen de man en zijn vader is aangegaan voorafgaand aan het huwelijk van partijen. Volgens de vrouw is gedurende het huwelijk van partijen nimmer door de man een aanvang gemaakt met het aflossen van de lening en hij is daartoe ook nooit gehouden door zijn vader. De vrouw stelt dat de man, nadat de vrouw kenbaar had gemaakt dat zij wilde scheiden, is aangesproken door zijn vader op zijn aflossingsverplichting en pas in maart 2009, na het echtscheidingsverzoek van de vrouw, is de man daadwerkelijk gaan aflossen op deze schuld.

3.14. Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de schuld van de man aan zijn vader is ontstaan voorafgaand aan het huwelijk van partijen.
Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de betwisting door de vrouw, zijn stelling dat hij genoodzaakt is af te lossen op de schuld van zijn vader, onvoldoende met verifieerbare bescheiden onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen gezien de onderliggende familieverhoudingen en het gegeven dat dat de man ten tijde van het huwelijk nimmer is aangesproken op terugbetaling, dan wel door de man niet eerder daadwerkelijk betalingen terzake van deze schuld aan zijn vader zijn gedaan. In de door de man overgelegde e-mail van zijn vader wordt weliswaar door zijn vader gesproken over een grote oninbare crediteur op zakelijk gebied, echter op geen enkele wijze blijkt uit deze e-mail dat deze grote oninbare crediteur de vader van de man in dusdanige financiële problemen brengt dat de noodzaak voor de man is ontstaan om per direct deze vijftien jaar oude schuld terug te betalen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de kosten verbonden aan de gezondheidstoestand van de moeder van de man.
Het hof zal dan ook net als de rechtbank, geen rekening houden met de door de man gestelde aflossing van € 300,- per maand.
Deze grief van de man faalt derhalve eveneens.

3.15. Nu geen van de door de man opgevoerde grieven slagen, dient de beschikking waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, te worden bekrachtigd.

4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 21 april 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

[bron: rechtspraak.nl]