Schadevergoeding kennelijk onredelijk ontslag – duur arbeidsovereenkomst?

Werknemer, wiens arbeidsovereenkomst met vergunning van het UWV is beëindigd, vordert schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter is van oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst in beginsel niet kennelijk onredelijk is. Geen bijkomende omstandigheden die deze conclusie in een ander licht stellen, terwijl ook de duur van het dienstverband -17 jaar- geen beslissend gewicht in de schaal legt. De vordering wordt afgewezen.

De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

Als uitgangspunt geldt allereerst dat de teruglopende bedrijfsresultaten van Werkgever en de daarmee gepaard gaande noodzaak tot sanering op grond van de overgelegde gegevens voldoende is komen vast te staan. Die noodzaak is temeer aannemelijk gezien de reductie van het personeelsbestand van Werkgever tot één. Verder is niet komen vast te staan dat “overplaatsing” van [eiser] naar een van de genoemde, aan Werkgever gelieerde bedrijven, een reëel perspectief was, reeds in verband met de problematische economische situatie van ook die bedrijven.

Op grond hiervan is de opzegging van de arbeidsovereenkomst beginsel niet kennelijk onredelijk.

De vervolgvraag is, of bijkomende omstandigheden deze conclusie in een ander licht stellen. Als dergelijke omstandigheden heeft [eiser] aangevoerd: de lange duur van het dienstverband, de afwezigheid van gevoerd “flankerend beleid” (bij voorbeeld door outplacement aan te bieden), de moeilijkheid om ander werk te vinden (ook in verband met [eiser]’s gebrekkige beheersing van het Nederlands) en tenslotte het niet aanbieden van een schadevergoeding.

Het antwoord is ontkennend. Daarvoor geldt in de eerste plaats dat de gestelde afwezigheid van “flankerend beleid” in die zin nuancering behoeft, dat Werkgever blijkens de mededelingen van haar directeur ter zitting wel degelijk haar best heeft gedaan te bekijken of voor [eiser] elders vervangend werk te vinden was.

Daarnaast geldt dat uit de overgelegde vacaturemeldingen -ook al zijn deze niet altijd volledig, bij gebreke van salarisindicatie- blijkt dat het vinden van ander werk voor [eiser] wellicht niet eenvoudig, maar ook niet onmogelijk behoeft te zijn. Dit vindt bevestiging in het feit dat [eiser] er -gelukkigerwijs- in is geslaagd elders werkzaamheden te vinden, al is het tijdelijk, niet op vaste basis en ook niet onmiddellijk in aansluiting op het dienstverband met Werkgever. De omstandigheid dat [eiser]’s beheersing van het Nederlands hem beperkingen oplevert kan hij in dit kader niet aan Werkgever tegenwerpen.

Bij deze stand van zaken kan de duur van het dienstverband -17 jaar- geen beslissend gewicht in de schaal leggen.

Tegen de achtergrond van het voorgaande behoefde Werkgever, ook in aanmerking genomen haar bedrijfseconomische situatie, aan [eiser] geen schadevergoeding aan te bieden.

Mocht u omtrent kennelijk onredelijk ontslag en/of schadevergoeding vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een arbeidsrecht en ontslag advocaat aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 474315 CV EXPL 10-9291
datum uitspraak: 12 januari 2011

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Werkgever B.V.
gedaagde
hierna te noemen Werkgever
gemachtigde mr. Y.

De procedure
[eiser] heeft Werkgever gedagvaard op 30 juni 2010. Werkgever heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 30 september 2010 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 15 december 2010 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten
Het volgende is komen vast te staan.
a.  [eiser], 40 jaar oud, is 1 maart 1993 in dienst getreden bij Werkgever als productiemedewerker tegen een salaris van laatstelijk € 1.752,00 bruto per maand. Werkgever houdt zich bezig met de productie van snijrozen en de selectie/ontwikkeling van nieuwe rozenrassen.
b.  Op 11 september 2010 heeft Werkgever een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd. Na gevoerd verweer heeft het UWV de vergunning verleend op grond van de overweging -kort weergegeven- dat de omzet bij Werkgever de afgelopen jaren was gedaald, het exploitatieverlies toegenomen en dat bij het uitblijven van maatregelen de continuïteit van het bedrijf in gevaar zou komen. Met gebruikmaking van de vergunning heeft Werkgever de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 31 maart 2010.
c.  [eiser] heeft Werkgever verzocht de beslissing tot gebruikmaking van de ontslagvergunning te heroverwegen en, subsidiair, aanspraak gemaakt op een financiële vergoeding. Werkgever is op deze verzoeken niet ingegaan.

De vordering en de grondslag daarvan
[eiser] vordert een verklaring voor recht en betaling van € 20.000,00 als schadevergoeding in verband met de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Hij stelt daartoe dat die opzegging, zonder enige financiële tegemoetkoming, kennelijk onredelijk is. In verband daarmee wijst [eiser] op het langdurige dienstverband, de slechte vooruitzichten op ander passend werk in het algemeen en voor hemzelf in het bijzonder en, om die reden, met daarmee te verwachten inkomensteruggang. Ook stelt hij dat Werkgever geen acties heeft ondernomen om de gevolgen van het ontslag voor hem te verlichten, bij voorbeeld door een outplacement-traject.

Het verweer
Werkgever heeft bestreden dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. Zij heeft, onder verwijzing naar haar bedrijfsresultaten, aangevoerd dat een ingrijpende sanering van haar bedrijf onontkoombaar was en dat van haar oorspronkelijk 12 medewerkers er -ten tijde van de comparitie op 15 december 2010- nog maar één is overgebleven. Zij heeft aangevoerd dat voor [eiser] geen ander werk in het bedrijf beschikbaar was en dat hij niet herplaatsbaar was. Anderzijds was voor [eiser] wel degelijk elders vervangend werk beschikbaar, waartoe Werkgever wijst op gepubliceerde vacaturemeldingen. Volgens Werkgever maakt de enkele omstandigheid dat geen vergoeding is aangeboden het ontslag niet kennelijk onredelijk, terwijl geen sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de tegengestelde conclusie kunnen leiden.

De beoordeling
Als uitgangspunt geldt allereerst dat de teruglopende bedrijfsresultaten van Werkgever en de daarmee gepaard gaande noodzaak tot sanering op grond van de overgelegde gegevens voldoende is komen vast te staan. Die noodzaak is temeer aannemelijk gezien de reductie van het personeelsbestand van Werkgever tot één. Verder is niet komen vast te staan dat “overplaatsing” van [eiser] naar een van de genoemde, aan Werkgever gelieerde bedrijven, een reëel perspectief was, reeds in verband met de problematische economische situatie van ook die bedrijven.

Op grond hiervan is de opzegging van de arbeidsovereenkomst beginsel niet kennelijk onredelijk.

De vervolgvraag is, of bijkomende omstandigheden deze conclusie in een ander licht stellen. Als dergelijke omstandigheden heeft [eiser] aangevoerd: de lange duur van het dienstverband, de afwezigheid van gevoerd “flankerend beleid” (bij voorbeeld door outplacement aan te bieden), de moeilijkheid om ander werk te vinden (ook in verband met [eiser]’s gebrekkige beheersing van het Nederlands) en tenslotte het niet aanbieden van een schadevergoeding.

Het antwoord is ontkennend. Daarvoor geldt in de eerste plaats dat de gestelde afwezigheid van “flankerend beleid” in die zin nuancering behoeft, dat Werkgever blijkens de mededelingen van haar directeur ter zitting wel degelijk haar best heeft gedaan te bekijken of voor [eiser] elders vervangend werk te vinden was.

Daarnaast geldt dat uit de overgelegde vacaturemeldingen -ook al zijn deze niet altijd volledig, bij gebreke van salarisindicatie- blijkt dat het vinden van ander werk voor [eiser] wellicht niet eenvoudig, maar ook niet onmogelijk behoeft te zijn. Dit vindt bevestiging in het feit dat [eiser] er -gelukkigerwijs- in is geslaagd elders werkzaamheden te vinden, al is het tijdelijk, niet op vaste basis en ook niet onmiddellijk in aansluiting op het dienstverband met Werkgever. De omstandigheid dat [eiser]’s beheersing van het Nederlands hem beperkingen oplevert kan hij in dit kader niet aan Werkgever tegenwerpen.

Bij deze stand van zaken kan de duur van het dienstverband -17 jaar- geen beslissend gewicht in de schaal leggen.

Tegen de achtergrond van het voorgaande behoefde Werkgever, ook in aanmerking genomen haar bedrijfseconomische situatie, aan [eiser] geen schadevergoeding aan te bieden.

De opzegging van het dienstverband kan op grond van het bovenstaande niet als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. De vorderingen zijn daarom niet voor toewijzing vatbaar.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van Werkgever begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
(bron:www.rechtspraak.nl)