Ontslagvergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag – geen kantonrechtersformule

Vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag. Geen toepassing van de kantonrechtersformule of XYZ-formule bij de berekening van de aan werknemer toe te kennen vergoeding. Begroting van de schade op grond van de aard en de ernst van het tekortschieten van werkgever in haar verplichting als goed werkgever te handelen en de nadelen die daaruit voor werknemer voortvloeien, zowel materieel als immaterieel.

Mocht u omtrent vergoeding bij ontslag vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur – op 030 252 35 20. U krijgt dan een van onze arbeidsrechtadvocaten aan de telefoon. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 437177/CV EXPL 09-9637
datum uitspraak: 3 maart 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

de stichting
ABC
te Haarlem
opposante
hierna te noemen ABC
gemachtigde mr. drs. X

tegen

[geopposeerde]
te [woonplaats]
geopposeerde
hierna te noemen [geopposeerde]
gemachtigde mr. Y

De procedure
ABC  heeft [geopposeerde] gedagvaard op 8 september 2009 met mededeling dat zij in verzet komt tegen het verstekvonnis van 15 juli 2009. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 30 september 2009 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 9 november 2009 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Vervolgens hebben beide partijen nog een schriftelijke reactie gegeven.

De feiten
1.  [geopposeerde], geboren op 7 juli 1949, is van 1982 tot 1 januari 2009 in dienst geweest van ABC  en haar rechtsvoorgangsters. Laatstelijk verdiende [geopposeerde] een salaris van € 4.505,- per maand, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten. [geopposeerde] verrichtte haar werkzaamheden op de Oost ter Hout Praktijkschool, een school voor praktijkonderwijs voor leerlingen die speciale zorg nodig hebben. [geopposeerde] was van 1982 tot 1999 werkzaam als docente, van 1999 tot 2002 als adjunct-directeur, van 2002 tot 2005 als directeur en van 2005 tot het einde van het dienstverband als adjunct-directeur. [geopposeerde] is van 15 juli 2004 tot april 2005 wegens arbeidsongeschiktheid afwezig geweest.

2.  [geopposeerde] heeft in de periode 2002 tot 2007 als directeur en/of adjunct-directeur samengewerkt met [AAA] (adjunct-directeur), [BBB] (directeur ad interim),
[CCC] (directeur), [DDD] (directeur) en [EEE] (directeur).

3.  De samenwerking met [AAA] is problematisch verlopen en heeft er in geresulteerd dat [geopposeerde] bij vaststellingsovereenkomst van 16 maart 2005 met de bestuurscommissie openbaar voortgezet onderwijs Haarlem is overeengekomen dat ‘de functie van directeur van de school voor [geopposeerde] als minder wenselijk moet worden beschouwd, zodat terugkeer naar de functie van adjunct-directeur geboden is’.

4.  Bij e-mail van 16 december 2005 heeft de toenmalige directeur van de school, [CCC], geschreven: ‘Zoals ik eerder in een regulier overleg heb aangegeven is [geopposeerde] voor mij een goed functionerende, collegiale medewerkster, die erg loyaal is naar de organisatie. De ‘pijn uit het verleden’ speelt in de organisatie nog steeds een grote rol. Het vertrouwen tussen [geopposeerde] en een aantal collega’s is niet aanwezig. Dit heeft zijn weerslag in het reilen en zeilen van de organisatie. Een enkele collega zoekt veelvuldig de discussie met haar over de werkverdeling bij het invallen voor een zieke/afwezige collega, de frequentie en de vergoeding hiervoor. Dit wantrouwen zorgt soms voor een halsstarrige houding en soms ‘ziekmakende’ discussies. Voor beide partijen is dit niet goed en veroorzaakt nog steeds onrust in de organisatie. Wel heb ik de indruk dat [geopposeerde], zeker de laatste tijd, met iets meer afstand op een professionele wijze probeert om te gaan met het verleden’.

5.  Bij brief van 8 oktober 2007 heeft [EEE] die sinds 1 augustus 2007 directeur van de school was, aan [geopposeerde] een opsomming gegeven van situaties die ‘wat hem betreft niet hadden mogen gebeuren’. [geopposeerde] heeft op deze brief een uitgebreide reactie gegeven.

6.  [geopposeerde] is eind oktober 2007 vrijgesteld van werkzaamheden. In het gespreksverslag van 29 oktober 2007 staat: ‘[XXX] (bestuurder van de school, ktr.) geeft aan dat te vaak problemen optreden tussen [geopposeerde] en directieleden van Oost ter Hout. Het is de bedoeling dat hierna een vervolggesprek zal plaatsvinden, waarbij [geopposeerde] juridische ondersteuning kan meenemen. Het doel van dit gesprek is te bespreken dat het voor het CvB onwenselijk is dat [geopposeerde] op Oost ter Hout blijft. Dit is de vijfde keer dat er problemen optreden. (…) Het is van groot belang voor de school dat [geopposeerde] op zo kort mogelijke termijn vertrekt’.

7.  ABC  heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 28 augustus 2008 opgezegd tegen 1 december 2008. [geopposeerde] is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de Commissie van Beroep VO. De Commissie van Beroep heeft haar beroep ongegrond verklaard en beslist dat de arbeidsovereenkomst met [geopposeerde] is opgezegd tegen 1 januari 2009. De Commissie heeft overwogen dat: ‘het aanblijven van [geopposeerde] in haar functie een negatieve invloed zou hebben op de samenwerking binnen de school en daardoor op de ontwikkeling van het onderwijsproces’.

Het verstekvonnis
Bij het verstekvonnis heeft de kantonrechter ABC  overeenkomstig de vordering van [geopposeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 209.630,– bruto ter zake kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de kosten van de procedure.

De vordering in oppositie
ABC  vordert kort gezegd nietigverklaring van het verstekvonnis en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. ABC  betwist dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is geweest; zij heeft [geopposeerde] niet onheus bejegend. De samenwerking van [geopposeerde] met verschillende personeelsleden en opvolgende directieleden is telkens (zeer) problematisch geweest. Dit kwam door [geopposeerde]s gebrek aan communicatieve vaardigheden en leidinggevende capaciteiten en het onvermogen van [geopposeerde] tot samenwerken. De kansen van [geopposeerde] op de arbeidsmarkt zijn niet slecht en de financiële schade van [geopposeerde] is beperkt omdat [geopposeerde] naast een WW-uitkering een bovenwettelijke uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidsregeling Onderwijspersoneel Voortgezet Onderwijs (hierna: de Wovo). Bovendien heeft [geopposeerde] vanaf 29 oktober 2007 tot 1 januari 2009 niet gewerkt, terwijl zij wel haar loon heeft ontvangen.

Het verweer in oppositie
[geopposeerde] stelt daartegenover dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van het ontslag voor haar ernstiger zijn dan het belang dat ABC  heeft bij beëindiging van het dienstverband. Het ontslag is kennelijk onredelijk gelet op het lange dienstverband van [geopposeerde], haar leeftijd, haar kansen op de arbeidsmarkt, maar ook vanwege de wijze waarop ABC  [geopposeerde] heeft bejegend. Er was onvoldoende grond om het dienstverband te beëindigen, ABC  heeft onzorgvuldig gehandeld door [geopposeerde] in het najaar van 2007 onverwacht te ontheffen uit haar functie en geen inspanningen te leveren om de samenwerking tussen haar en [EEE] te verbeteren. Daarnaast heeft ABC  onzorgvuldig gehandeld door [geopposeerde] als alternatief een docentfunctie aan te bieden, terwijl ABC  wist dat zij daartoe psychisch en lichamelijk niet in staat was. Bovendien heeft ABC  nagelaten haar de functie van zorgcoördinator aan te bieden, een functie die beschikbaar was en die [geopposeerde] ambieerde.

ABC  is gelet op het voorgaande schadeplichting. [geopposeerde] heeft een vergoeding gevorderd conform de kantonrechtersformule met een C-factor 1. [geopposeerde] begroot haar inkomensschade op € 130.556 bruto (het verschil tussen het salaris c.a. en de uitkering gedurende 5,5 jaar). Daarnaast lijdt [geopposeerde] pensioenschade omdat bij het ABP tijdens de WW-periode 37,5% aan pensioen wordt opgebouwd in plaats van 100%. Na de WW-periode wordt er in het geheel geen pensioen opgebouwd. Bovendien kan [geopposeerde] geen gebruik maken van de FPU-regeling.

De beoordeling van het geschil
1.  De eerste vraag die beantwoord moet worden is of het onderhavige ontslag, alle omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien, kennelijk onredelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe is het volgende redengevend.

2.  Duidelijk is dat de samenwerking tussen [geopposeerde] en verschillende directieleden in mindere of meerdere mate niet goed is verlopen. Partijen maken elkaar over en weer verwijten omtrent de oorzaken daarvan. ABC  voert aan dat [geopposeerde] onvoldoende communicatieve vaardigheden en leidinggevende capaciteiten bezit; [geopposeerde] heeft gesteld dat zij met een aantal directieleden wel goed heeft samengewerkt, dat het verleden met [AAA] haar is blijven achtervolgen en dat [EEE] haar geen eerlijke kans heeft gegeven door al twee maanden na zijn aantreden het vertrouwen in haar op te zeggen.

3.  Wat er van het voorgaande ook zij en bij wie de schuld ook moet worden gezocht, evident is dat er tussen [geopposeerde] en verschillende directieleden vergaande fricties zijn ontstaan die de school geen goed hebben gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is slechts vast komen te staan dat sprake was van ‘incomptabilité des humeurs’, waarbij het in de rede heeft gelegen dat [geopposeerde] degene was die voor ontslag is voorgedragen, enerzijds omdat zij de ondergeschikte was en anderzijds omdat [geopposeerde] in deze meningsverschillen de constante factor is geweest. Met de Commissie van Beroep is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de school in redelijkheid heeft kunnen besluiten [geopposeerde] niet langer te handhaven als adjunctdirecteur omdat dit een negatieve invloed heeft op het reilen en zeilen op de school.

4.  Vervolgens rijst evenwel de vraag of ABC  voldoende heeft gedaan om [geopposeerde] elders binnen haar organisatie te herplaatsen. Daartoe was zij naar het oordeel van de kantonrechter als goed werkgeefster verplicht, te meer omdat [geopposeerde] lang bij ABC  en haar rechtsvoorgangsters werkzaam was en niet is gebleken dat zich in de periode 1982-2002 noemenswaardige problemen hebben voorgedaan. ABC  heeft aangevoerd dat zij aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan door [geopposeerde] de functie van docent voor te stellen, maar dat [geopposeerde] steeds heeft geweigerd op haar voorstel in te gaan. [geopposeerde] heeft daartegenover gesteld dat de functie van docent psychisch en fysiek te belastend voor haar is en voorts dat zij geen bevoegdheid heeft als AVO-leerkracht.

5.  Met ABC  is de kantonrechter van oordeel dat [geopposeerde] onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet als docent kon en kan functioneren. [geopposeerde] heeft haar stelling dat zij fysiek en psychisch beperkt belastbaar is onvoldoende onderbouwd. De verklaring van de fysiotherapeut is onbegrijpelijk en ten aanzien van de psychische beperking heeft [geopposeerde] geen stukken overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter had [geopposeerde], zoals ABC  ook heeft aangevoerd, gelet op haar verleden ook zonder AVO-bevoegdheid huishoudkunde kunnen doceren.

6.  ABC  heeft evenwel niet als goed werkgeefster gehandeld door [geopposeerde] niet de functie van zorgcoördinator aan te bieden. Gelet op haar bekendheid met de wens van [geopposeerde] om als zorgcoördinator aan de slag te gaan had het op de weg van ABC  gelegen haar deze functie aan te bieden. Haar verweer dat deze functie gecombineerd wordt met een lesgevende taak en dat [geopposeerde] daartoe niet bereid was faalt, omdat die beoordeling niet aan haar maar aan [geopposeerde] was; [geopposeerde] had immers aangegeven dat zij wel enkele uren les kon geven. Om deze reden acht de kantonrechter het ontslag kennelijk onredelijk.

7.   Ook de weinig rooskleurige kansen van [geopposeerde] op de arbeidsmarkt gelet op haar leeftijd van 59 jaar en haar eenzijdige arbeidsverleden maken dat de gevolgen van het ontslag voor [geopposeerde] ernstig zijn.

8.  De stelling van [geopposeerde] dat het ontslag mede kennelijk onredelijk is omdat voor haar geen financiële regeling is getroffen faalt. Partijen hebben onderhandeld over een financiële regeling, maar die onderhandelingen hebben niet tot resultaat geleid.

9.  Omdat wordt geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk is ligt vervolgens de vraag voor welke vergoeding aan [geopposeerde] moet worden toegekend. [geopposeerde] heeft de hoogte van een aan haar toe te kennen vergoeding gebaseerd op de kantonrechtersformule met een C-factor van 1, terwijl ABC  (subsidiair) heeft aangevoerd dat een vergoeding dient te worden berekend aan de hand van de zogenaamde XYZ-formule. Gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad volgt de kantonrechter geen van beide berekeningswijzen. De kantonrechter zal de schade begroten, waarbij de aan [geopposeerde] toe te kennen vergoeding de aard en de ernst van het tekortschieten van ABC  in haar verplichting als goed werkgever te handelen en de nadelen die daaruit voor [geopposeerde] voortvloeien, zowel materieel als immaterieel, een rol spelen.

10.  Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding spelen de volgende factoren een rol. [geopposeerde] heeft 26 jaar bij ABC  gewerkt, waarvan het grootste gedeelte zonder noemenswaardige problemen. Ter zake van de oorzaak van de beëindiging is naar het oordeel van de kantonrechter slechts vast komen te staan dat sprake was van ‘incomptabilité des humeurs’. ABC  heeft vervolgens niet als goed werkgeefster gehandeld door na te laten [geopposeerde] de functie van zorgcoördinator aan te bieden. Daardoor is [geopposeerde] op 59 jarige leeftijd werkloos geraakt en lijdt zij schade. De kantonrechter volgt evenwel de begroting van de door [geopposeerde] berekende schade niet. [geopposeerde] heeft gesteld dat haar inkomensschade € 130.000,– bruto bedraagt. Die berekening gaat er van uit dat [geopposeerde] tot haar 65-ste niet meer aan het werk komt, terwijl dat enerzijds niet vaststaat en anderzijds onvoldoende is gebleken dat [geopposeerde] niet als docent (bij ABC ) werkzaam had of zou kunnen zijn. Voorts geldt voor [geopposeerde] de gunstige regeling van de Wovo en kan [geopposeerde] gebruik maken van de regeling van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering. De kantonrechter begroot de schade mitsdien op € 50.000,–.

9.  De proceskosten van de verzetprocedure komen voor rekening van ABC  omdat deze in het ongelijk is gesteld.

De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in oppositie:

– vernietigt het verstekvonnis;

en, opnieuw rechtdoende:

– veroordeelt ABC  tot betaling aan [geopposeerde] van een bedrag van € 50.000,- ter zake van kennelijk onredelijk ontslag;

– veroordeelt ABC  tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure, die aan de kant van [geopposeerde] tot en met vandaag worden begroot op € 1.200,– aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. Z en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum

(bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent ontslag vergoeding vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur – op 030 252 35 20. U krijgt dan een van onze arbeidsrechtadvocaten aan de telefoon. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.