Ontbinding arbeidsovereenkomst (ontslag) – strafrechtelijke veroordeling

Een veroordeling voor een zedendelict levert op zich geen dringende reden op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is van belang dat er geen enkele relatie is met de bedongen werkzaamheden en niet is gebleken dat werknemer gelet op de opgelegde straf (langdurig) niet beschikbaar is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Een algemene verplichting voor de werknemer om zijn werkgever zeer gedetailleerd te informeren over het delict bestaat niet. De stelling dat collega’s niet meer met werknemer willen werken is onvoldoende onderbouwd. Ontbindingsverzoek afgewezen.

Mocht u omtrent een ontbinding arbeidsovereenkomst of ontslag vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton

Locatie Groningen

Zaak\rolnummer: 434673/09-807

Beschikking d.d. 15 januari 2010

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X, statutair gevestigd te [adres],
verzoekster,
gemachtigde mr. X, advocaat,

tegen

werknemer, wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde mr. Y, advocaat.

PROCESGANG

Bij verzoekschrift is verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van een dringende reden, subsidiair in verband met een verandering van omstandigheden.

De mondelinge behandeling is gehouden op 5 januari 2010. Partijen (X vertegenwoordigd door Y. en Z.) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van door de gemachtigde overgelegde pleitaantekeningen.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. De feiten

1.1. Verweerder, geboren op [datum],is sedert 1 mei 1990 bij verzoekster in dienst,laatstelijk in de functie van onderhoudsschilder tegen een salaris van € 2.280,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.

1.2. Begin februari 2008 heeft verweerder aan Y. meegedeeld dat hij voor de Rechtbank moest verschijnen in verband met een aangifte van ontucht door zijn nichtje.

1.3. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verzoekster op 8 februari 2008 een brief aan verweerder gezonden waarin zij onder meer meedeelt:
(…) U hebt ons laten weten dat de aanklacht onjuist is en het een gevolg zou zijn van een wraakactie.
Wij hebben geen reden om aan uw eerlijkheid te twijfelen en gaan er dan ook vanuit dat de uitspraak uw onschuld zal bewijzen. Wij zullen vanzelfsprekend wel vernemen wat de uitspraak is.
Echter wij willen er geen misverstanden over laten bestaan dat indien de aanklacht terecht wordt bevonden en u wordt veroordeeld, één en ander consequenties zal hebben voor de arbeidsovereenkomst tussen u en ons, nu een veroordeling van ons niet langer gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst in stand te houden. (…)

1.4. Bij vonnis van 28 april 2008 is verweerder veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, waarvan veertig uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Van deze uitspraak is het Openbaar Ministerie in appel gegaan.

1.5. Bij uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 november 2009 is verweerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren.

1.6. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verzoekster op 13 november 2009 aan verweerder meegedeeld dat zij van mening is dat de arbeidsovereenkomst niet langer gecontinueerd kan worden.

2. Het standpunt van verzoekster

2.1. Verweerder heeft met betrekking tot de strafzaak steeds gesteld dat er sprake was van een wraakactie van zijn broer en dat hij onschuldig was. Er zou sprake zijn geweest van een incident waarbij verweerder zijn nichtje had gemasseerd en deze massage zou later ten onrechte als ontucht zijn betiteld. De leidinggevende en collega’s van verweerder hebben deze mededeling altijd geloofd en hebben verweerder tijdens de strafzaak gesteund. Ook tijdens de strafzaak in hoger beroep heeft verweerder alle vertrouwen gekregen.

2.2. Uit het vonnis in hoger beroep bleek echter dat er geen sprake was van een incidentele gebeurtenis, maar dat de ontucht een half jaar had geduurd. Tevens bleek dat verweerder bij zijn nichtje in bad was gestapt en haar had verboden om er met iemand over te spreken. Niet alleen verzoekster maar ook zijn collega’s zijn door deze feiten geschokt en enorm in hem teleurgesteld. Ze voelen zich door hem voorgelogen en bedrogen. De collega’s hebben aangegeven niet meer met hem te willen werken. Verzoekster is niet in staat aan verweerder ander werk aan te bieden.

2.3. Gelet op deze handelwijze van verweerder dient te arbeidsovereenkomst op grond van dringende reden, dan wel een wijziging van omstandigheden te worden ontbonden. Voor toewijzing van een vergoeding van billijkheid is daarbij geen plaats.

3. Het standpunt van verweerder

3.1. Hij heeft verzoekster en zijn directe collega’s direct van de strafzaak op de hoogte gesteld omdat hij wilde voorkomen dat er allerlei wilde verhalen over hem de ronde zouden doen. Nadat hij door de Rechtbank was veroordeeld heeft hij deze uitspraak onmiddellijk meegedeeld aan de heren Y. en V., en met zijn collega’s besproken. Deze veroordeling was geen reden voor verzoekster om de arbeidsovereenkomst met hem te beëindigen.
Hoewel hij zich niet met de veroordeling kon verenigen heeft verweerder laten weten niet in beroep te gaan. Hij wilde graag van de hele kwestie af zijn. Toen hij hoorde dat het Openbaar Ministerie wel in appel was gegaan, heeft hij ook hiervan direct melding gedaan bij verzoekster. Nadat het Hof hem had veroordeeld, heeft hij bij de eerst volgende mogelijkheid V. van de uitspraak op de hoogte gesteld en gezegd dat hij een gesprek wilde met Y. om de mogelijkheden van het uitvoeren van de werkstraf te bespreken. Toen dit gesprek op 13 november 2009 plaatsvond bleek echter dat hem werd verweten dat hij Y. en al zijn collega’s had voorgelogen en dat het beter was als hij ontslag nam.

3.2. Een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet aanwezig. Er is ook geen reden om de arbeidsovereenkomst op grond van gewijzigde omstandigheden te ontbinden. Het incident heeft zich in de privésfeer afgespeeld en er is geen enkel verband met het werk. Hij heeft de feiten jegens verzoekster en zijn collega’s nooit ontkend en aangegeven dat hij nimmer enige seksuele bedoelingen heeft gehad. Dit standpunt heeft hij steeds ingenomen, alleen het Hof heeft hem hiervoor een zwaardere straf opgelegd.

3.3. Verweerder betwist dat zijn collega’s niet meer met hem willen samenwerken. Mocht dit al zo zijn dan mag van verzoekster als goed werkgeefster verwacht worden dat zij de collega’s op zijn komst voorbereid en eventuele onrust wegneemt.

3.4. Als de arbeidsovereenkomst desalniettemin wordt ontbonden, maakt verweerder aanspraak op een vergoeding naar billijkheid.

4. De beoordeling

4.1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.

4.2. Verzoekster legt aan het verzoek allereerst ten grondslag dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7: 687 Burgerlijk Wetboek (BW) zodat van haar niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft verzoekster niet althans onvoldoende concreet aangegeven waarin de dringende reden is gelegen. Voor zover verzoekster heeft willen bepleiten dat de dringende reden gelegen is in de omstandigheid dat Verweerder voor het plegen van ontuchtige handelingen is veroordeeld, oordeelt de kantonrechter dat de veroordeling op zich onvoldoende grond is om de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden te ontbinden. De kantonrechter acht daarbij van belang dat het delict waarvoor verweerder is veroordeeld geen enkele relatie heeft met de bedongen werkzaamheden. Daarbij is niet
gebleken dat verweerder, gelet op de straf die hem is opgelegd, (langdurig) niet beschikbaar zou zijn om de werkzaamheden te verrichten.

4.3. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag, het gebrek aan vertrouwen omdat verweerder zowel verzoekster als zijn directe collega’s onjuist zou hebben voorgelicht, oordeelt de kantonrechter als volgt.

4.4. Vast staat dat verweerder reeds in februari 2008 en uit eigener beweging aan verzoekster heeft gemeld dat er tegen hem aangifte is gedaan wegens ontuchtige handelingen. Tevens staat vast dat verweerder verzoekster steeds over het verdere verloop van de strafrechtelijke procedure op de hoogte heeft gehouden. Verzoekster was bekend met de uitspraak van de Rechtbank te Groningen en, blijkens de verklaring van V., met het feit dat verweerder tegen deze uitspraak niet in beroep zou gaan. Verzoekster heeft in de uitspraak in eerste aanleg blijkbaar geen reden gezien om het vertrouwen in verweerder op te zeggen. Eerst nadat het Gerechtshof verweerder eveneens had veroordeeld heeft Verzoekster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar steeds heeft voorlogen en heeft zij het vertrouwen in hem opgezegd.

4.5. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat verweerder verzoekster heeft voorgelogen over de feiten die hem ten laste zijn gelegd. Uit de inhoud van de strafvonnissen blijkt dat verweerder de gedragingen ten opzichte van zijn nichtje heeft erkend en dat de gerechtelijke instanties dit (anders dan verweerder zelf) als ontucht hebben aangemerkt. Dat verweerder aan verzoekster en zijn collega’s misschien niet alles heeft verteld, betekend nog niet dat hij onjuiste informatie heeft gegeven. Een algemene verplichting voor verweerder om in een privé-kwestie als deze zijn werkgever meer gedetailleerd te informeren, bestaat niet.

4.6. De stelling dat collega’s van verweerder hebben aangegeven dat zij niet meer met hem zouden willen werken, heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd. Zij heeft daartoe weliswaar een verklaring van V. overgelegd, maar deze verklaart slechts dat zijn vertrouwen in verweerder is verdwenen en dat hij achter de handelwijze van verzoekster staat. De conclusie dat V., en met hem de overige directe collega’s, niet meer met verweerder willen samenwerken volgt niet uit de inhoud van deze verklaring.
De kantonrechter is daarbij van oordeel dat op verzoekster als goed werkgever de plicht rust om al het mogelijke te doen om onrust binnen het bedrijf te voorkomen. Dat verzoekster daartoe iets heeft ondernomen is niet gebleken.

4.7. Op grond van voorgaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat er onvoldoende grond is de arbeidsovereenkomst te ontbinden zodat het verzoek zal worden afgewezen.

4.8. Verzoekster zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst het verzoek af;

veroordeelt verzoekster in de kosten van de procedure die aan de zijde van Verweerder worden begroot op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde. (bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent een ontslag op staande voet vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.