Vervangende toestemming van de rechtbank voor verhuizing met kind

Vervangende toestemming van de rechtbank voor verhuizing met kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of voor de verlening van vervangende toestemming (door een rechtbank) aan één ouder om met het kind te mogen verhuizen (in dit geval naar Israël), de voorwaarde kan worden gesteld dat in die procedure ook een zorgregeling door de rechtbank moet worden vastgesteld voor de periode ná de verhuizing.

Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan een ouder een geschil omtrent de uitoefening van het (gezamenlijk) ouderlijk gezag voorleggen aan de rechtbank. Zo ook in geval van een geschil tussen de ouders over een verhuizing van één van de ouders met het kind. Indien de andere ouder namelijk niet bereid is om daarvoor zijn of haar toestemming (als gezaghebbende ouder) te verlenen, kan de rechtbank om vervangende toestemming worden verzocht.

In een procedure bij de rechtbank verzocht de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar kind naar Israël. De rechtbank wees dit verzoek af. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en verleende de vrouw alsnog de toestemming. In cassatie stelde de man zich op het standpunt dat het Hof gehouden was te onderzoeken of na de verhuizing (van de vrouw met hun dochter) een gelijkwaardig ouderschap zoveel mogelijk is gewaarborgd. Volgens de man had het Hof tegelijkertijd een zorgregeling moeten vaststellen voor de periode ná de verhuizing en die regeling in het dictum van de beschikking moeten opnemen, toen de vrouw vervangende toestemming werd verleend om te (mogen) gaan verhuizen. De man verwees in dit kader naar de beschikking van de Hoge Raad van 4 oktober 2013.

De Hoge Raad in deze benadrukt dat de (feitelijke) rechter er bij een dergelijk verzoek op moet toezien dat ook in de situatie die na verhuizing van het kind zal ontstaan, zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het beginsel van gelijkwaardig ouderschap en een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Volgens de Hoge Raad moet het ouderschapsplan van de ouders dan wel voorzien in een zorgverdeling die voor de situatie na de verhuizing van het kind naleving van het gelijkwaardig ouderschap zoveel mogelijk waarborgt. Los hiervan vindt bij de beoordeling van dit verzoek een afweging van alle betrokken belangen plaats, welke kan meebrengen dat de vervangende toestemming (ook) wordt verleend op een moment dat voor de periode na de verhuizing nog geen (definitieve) ouderschapsregeling is vastgesteld. Dit kan met name zo zijn als een spoedige beslissing op het verzoek om vervangende toestemming in het belang van het kind geboden is en er voldoende zekerheid bestaat dat op afzienbare termijn zal worden voorzien in een ouderschapsregeling die een gelijkwaardig ouderschap zoveel mogelijk waarborgt. De Hoge Raad vindt dus niet dat de vervangende toestemming voor verhuizing alleen dan kan worden verleend (door de rechtbank), als (zoals de man heeft gesteld) een ouderschapsregeling wordt vastgesteld en in het dictum wordt opgenomen voor de periode ná de verhuizing.

HR 25 november 2016