Actio Pauliana, artikel 3:45 BW

Actio Pauliana, artikel 3:45 BW

Pauliana is het middel waarmee een schuldeiser kan opkomen tegen een schuldenaar die onverplichte rechtshandelingen verricht met als doel om de betreffende schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden te benadelen. De actio pauliana is geregeld in artikel 3:45 BW. Indien sprake is van faillisementspauliana, geldt een bijzondere regeling in de faillissementswet (artikel 42 Fw e.v.)

Voor een geslaagd beroep op de actio pauliana dient volgens lid 1 van artikel 3:45 BW aan een viertal voorwaarden te zijn voldaan:

1. Er moet sprake zijn van een rechtshandeling (bijvoorbeeld het sluiten van een koopovereenkomst);
2. De rechtshandeling moet onverplicht zijn verricht, dus zonder dat daartoe een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat;
3. Er moet sprake zijn van daadwerkelijke benadeling van één of meer schuldeisers;
4. De schuldenaar wist of behoorde te weten dat benadeling van één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.

Als aan deze voorwaarden is voldaan, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan een schuldeiser deze vernietigingsgrond inroepen, ongeacht of de vordering van de schuldeiser voor of na de rechtshandeling is ontstaan. Indien vernietiging slaagt, heeft de betreffende rechtshandeling achteraf gezien nooit plaatsgevonden. De schuldeiser heeft de stelplicht en bewijslast.

Indien er sprake is van een rechtshandeling anders dan om niet (of te wel ‘om baat’) kan deze slechts worden vernietigd indien de persoon met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte eveneens wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van één of meer schuldeisers het gevolg zou zijn (lid 2).

Indien een rechtshandeling om niet wegens benadeling wordt vernietigd, wordt de te goeder trouw zijnde bevoordeelde (bijvoorbeeld de ontvanger van een schenking) beschermd. Van ‘te goeder trouw’ is in dit geval sprake als de bevoordeelde niet op de hoogte was van de benadeling van één of meer schuldeisers. De bevoordeelde dient dan wel aan te tonen dat hij ten tijde van de instelling van de vordering tot vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandeling was gebaat. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een schenking niet meer zijn vermogen aanwezig is (lid 3).

Lid 4 van artikel 3:45 BW bepaalt dat de vernietiging alleen werkt ten behoeve van de schuldeiser die de pauliana inroept en niet verder gaat dan nodig is om zijn nadeel op te heffen.

Ten slotte biedt lid 5 van artikel 3:45 BW bescherming aan derden. Het gaat hier niet alleen om goederenrechtelijke rechten, maar ook om persoonlijke rechten (zoals huur). Indien de derde te goeder trouw was, wordt zijn recht geëerbiedigd. Vernietiging kan dan wel nog steeds plaatsvinden, maar mist haar normale goederenrechtelijke effect.