Geluidsoverlast, onrechtmatige hinder, hanengekraai, artikel 5:37 BW

Geluidsoverlast, onrechtmatige hinder, hanengekraai, artikel 5:37 BW

In een zaak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2016 kwam de vraag aan de orde of het gekraai van een haan op een buurperceel kan worden gekwalificeerd als onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW.

Eisers hadden hun woning in februari 2013 betrokken en klaagden bij hun buren over het gekraai van een haan vanuit een kippenhok op hun perceel (er zat een kleine strook grond tussen de beide erven). Gedaagden hadden het kippenhok met de haan reeds vanaf maart 2012.

Eisers hebben in eerste instantie bij de gemeente geklaagd over ernstige geluidsoverlast door de haan. Na een onderzoek door de gemeente bleek dat de haan meer geluid produceerde dan andere hanen in de buurt. Gedaagden besloten daarop het kippenhok te isoleren, waarna de door de gemeente gehanteerde geluidsnorm van 70 db niet meer werd overschreden. De gemeente weigerde daarom om handhavend op te treden. Eisers hebben vervolgens op grond van onrechtmatige (geluids)hinder primair verplaatsing van het kippenhok en subsidiair verwijdering van de haan gevorderd.

De kantonrechter heeft overwogen dat de vraag of hinder onrechtmatig is afhangt van de aard, ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen (HR 15 februari 1991, NJ 1992/639 (Aalscholvers). Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat het houden van een haan op het platteland minder snel onrechtmatig is dan in de stad (HR 29 oktober 1993, NJ 1994/107 (Kraaiende krielhanen). Verder is van belang of de hinder ondervindende partij zich vóór of na het tijdstip waarop de hinder een aanvang heeft genomen ter plaatse heeft gevestigd (HR 18 september 1998, NJ 1999/69).

De kantonrechter oordeelt dat, alle omstandigheden van het geval in overweging genomen, in het onderhavige geval geen sprake is van onrechtmatige hinder. De primaire vordering wordt afgewezen, omdat eisers onvoldoende hebben gebouwd da verplaatsing van het kippenhok leidt tot een vermindering van de geluidsoverlast. De subsidiaire vordering wordt afgewezen, omdat gedaagde het kippenhok met de haan reeds hadden op het moment dat eisers de woning betrokken hadden en omdat de door de gemeente gehanteerde geluidsnorm niet werd overschreden. Daarbij heeft de kantonrechter wel overwogen dat het al dan niet overschrijden van een geluidsnorm niet als uitgangspunt heeft te gelden.

Bron: www.rechtspraak.nl