Faillissementsrecht, faillissement V.o.F., privé-faillissement vennoten

Faillissementsrecht, faillissement V.o.F., privé-faillissement vennoten

Lange tijd had te gelden dat bij het succesvol aanvragen van het faillissement van een vennootschap onder firma (V.o.F.) automatisch tevens de vennoten van de V.o.F. in privé failliet werden verklaard. Vennoten van een V.o.F. zijn immers ingevolge artikel 18 WvK hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de V.o.F. Zie onder meer HR 14 april 1927, NJ 1927/725 en HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3574, NJ 2010/15).

Sinds een arrest van de Hoge Raad d.d. 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) is hierin verandering gekomen. In het betreffende arrest heeft de Hoge Raad namelijk geoordeeld dat vennoten van een V.o.F. zich kunnen verweren tegen een privé-faillissement als automatisch gevolg van het faillissement van de V.o.F.. Er zijn immers omstandigheden denkbaar die het privé-faillissement van de vennoten, ondanks het faillissement van een V.o.F, in de weg kunnen staan.

De Hoge Raad heeft onder meer overwogen dat een V.o.F. geen rechtspersoonlijkheid heeft, maar wel een afgescheiden vermogen. Schuldeisers kunnen hun vordering trachten te verhalen op zowel het afgescheiden vermogen van de V.o.F. als op het privévermogen van elk der vennoten. Artikel 4 lid 3 Faillissementswet bepaalt dat de aangifte tot faillietverklaring van een V.o.F. ook de naam en de woonplaats van de vennoten moet inhouden. Een en ander impliceert echter niet automatisch dat een faillissement van een V.o.F. tevens het faillissement van de vennoten met zich meebrengt.

Als een V.o.F. in de toestand verkeert te hebben opgehouden met betalen, hoeft dat niet noodzakelijkerwijs ook voor elk der vennoten te gelden. Aangezien een V.o.F. een afgescheiden vermogen heeft, moeten de vorderingen op de V.O.F. en op de vennoten als afzonderlijke (samenlopende) vorderingen worden beschouwd, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld en verhaald. Omdat hieruit volgt dat een vennoot een persoonlijk verweermiddel tegen de aanvragen van het faillissement kan aanvoeren (vgl. HR 18 december 1959, ECLI:NL:HR:1959:BG9455, NJ 1960/121 en HR 13 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9261, NJ 2004/212), zou het onjuist zijn indien het faillissement van de vennoten als gevolg van het faillissement van de V.o.F. automatisch zou intreden. Dit zou tevens op gespannen voet staan met artikel 6 EVRM, omdat in dat geval niet is onderzocht om de vennoot ook in privé in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.

Mogelijke verweren van een vennoot tegen een automatisch faillissement als gevolg van het faillissement van de V.o. F. zijn dat hij in privé een opeisbare tegenvordering op de schuldeiser heeft ten aanzien waarvan hij zich op verrekening kan beroepen, dat hij in aanmerking komt voor de wettelijke schuldsanering (WSNP) en dat hij in het buitenland woont (terwijl de V.o.F. in Nederland is gevestigd).

Het gevolg van deze belangrijke uitspraak van de Hoge Raad is dat een schuldeiser, indien hij niet alleen het faillissement van de V.O.F. maar ook dat van de vennoten wil bewerkstelligen, dit voortaan ten aanzien van ieder van de vennoten afzonderlijk moet verzoeken. De rechter zal vervolgens onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan.

Bron: www.rechtspraak.nl