Opvolgend werkgeverschap, elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten

Opvolgend werkgeverschap, elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten

Art. 7:668a lid 1a BW bepaalt dat als meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.

Lid 2 van art. 7:668a BW bepaalt vervolgens dat deze regel van overeenkomstige toepassing is als het gaat om elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

Deze bepalingen ten aanzien van opvolgend werkgeverschap zijn veranderd ten opzichte van hetgeen onder oud recht gold, waarbij van belang is dat onder oud recht de eis werd gesteld dat er ‘zodanige banden’ moesten zijn tussen de oude en de nieuwe werkgever na een doorstart na faillissement (Wolters/ Van Tuinen-arrest, ECLI:NL:HR:2012:BV9603):

Aan de eis dat de nieuwe werkgever redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn, in de regel is voldaan indien enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Dit ‘zodanige banden’-criterium speelt in het nieuwe recht dus geen rol meer. (bron:www.rechtspraak.nl)