Concurrentiebeding en mededingingswet

Concurrentiebeding (concurrentieverbod) en mededingingswet.

Artikel 6 Mededingingswet (Mw) verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt beperkt of vervalst.

Op grond van artikel 6 lid 2 Mw zijn met het kartelverbod strijdige overeenkomsten van rechtswege nietig.

Uit vaste rechtspraak volgt dat alleen beperkingen die de concurrentie op de relevante markt in mededingingsrechtelijk relevante mate aantasten in strijd zijn met het mededingingsrecht.

Artikel 7 Mw bevat een bagatelregeling op grond waarvan overeenkomsten tussen ondernemingen van beperkte omvang van het kartelverbod zijn vrijgesteld. Artikel 7 lid 2 Mw bepaalt dat het kartelverbod niet geldt voor overeenkomsten voor zover de daarbij betrokken ondernemingen daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op een of meer relevante markten en (a) het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst betrokken ondernemingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst van invloed is groter is dan 10% en (b) de overeenkomst de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden.

In de Mededeling van de Europese Commissie over nevenrestricties (PbEU 2005, C 56, p. 24-31) worden non-concurrentiebedingen tot maximaal drie jaar na overgang van de onderneming gerechtvaardigd geacht indien bij de overname goodwill en knowhow is overgedragen.

De stelplicht en bewijslast van de stelling dat sprake is van een inbreuk op het mededingingsrecht rust op die partij die zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept.