Zorgplicht bank

Op 17 juni 2015 wees de Rechtbank Gelderland vonnis in een zaak (zaaknummer / rolnummer: C/05/257205 / HZ ZA 14-23) waar het draaide om het volgende: eiseres heeft haar zoon willen helpen bij het verkrijgen van financiële middelen voor de verdere bedrijfsvoering van de door hem in het verleden van zijn ouders overgenomen tuinderij/hoveniersbedrijf. Die hulp zou door haar worden geboden door het verstrekken van zekerheid in de vorm van de vestiging van een recht van hypotheek op haar woning. Daartoe is haar woning getaxeerd. Op grond van het taxatierapport werd het de bank duidelijk dat er op de gezamenlijke percelen van eiseres en haar zoon twee woningen stonden, terwijl er slechts één woonbestemming voor de beide percelen gold. Eiseres was eigenares van het oorspronkelijke woonhuis, haar zoon de eigenaar van het later op zijn door hem van zijn ouders gekochte perceelsgedeelte gebouwde woonhuis. De bank voorzag op basis van dit gegeven problemen bij een eventuele uitwinning van haar hypothecaire zekerheden. Daarom heeft de bank de gedachte geopperd om de woning van eiseres te laten kopen door haar zoon, waarna deze een recht van hypotheek kon verstrekken op de na aankoop samengevoegde percelen.

Eiseres en haar zoon hebben dit idee overgenomen. De beide woningen zijn opnieuw getaxeerd, nu niet als één geheel, maar elke woning voor zich. De woning van eiseres is door de makelaar gewaardeerd op een bedrag van € 162.5000,-. Op basis van deze taxatie is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen eiseres en haar zoon. Er is door de zoon een aantal schulden van zijn moeder overgenomen en de restant koopsom, groot € 116.859,63, is in een onderhandse schuldbekentenis vastgelegd, met als zekerheid een hypotheek op het totale onroerende goed van de zoon. Bij de verkoop verkreeg eiseres een levenslang recht van gebruik en bewoning.

De zoon had een totale schuld aan de bank van € 297.837,-. Dat werd door de extra leningen verhoogd met een bedrag van € 165.000,-, welk bedrag deels is gebruikt om bestaande schulden van eiseres aan de bank af te lossen. Boven op deze schuld ontstond een nieuwe schuld van de zoon aan zijn moeder van € 116.859,63, waarmee de totale schuldenpositie van zoon opliep naar € 579.696,63. De totale waarde van de onroerende goederen van zoon ter plaatse – € 650.000,- – bood voor die schuld voldoende zekerheid, ook voor moeder, die de bank als eerste hypotheekgerechtigde diende te laten voorgaan.

Binnen de feitelijke context, zoals deze in het voorgaande is beschreven, dient ook de vordering tegen de bank te worden beoordeeld, strekkende tot vernietiging van de ontruimingsverklaring, waarmee [eiseres] zich jegens de bank heeft verplicht haar woning te ontruimen in geval van verkoop ex artikel 3:268 BW.

Eiseres heeft aangevoerd dat de bank haar zorgplicht jegens haar niet in acht heeft genomen, hetgeen in strijd is met hetgeen maatschappelijk betaamt. Dat verwijt treft doel. Eiseres is een vrouw van thans 77 jaren oud. Zij was al geruime tijd cliënte van de bank. Dat betekent dat de bank geweten moet hebben dat zij een persoon is met beperkte intellectuele vermogens, zoals ook de op zitting onmiskenbaar bleek en verder door haar eigen huisarts, voor zover nog nodig, met een schriftelijke verklaring ten behoeve van de rechtbank is bevestigd. Zij woonde reeds tientallen jaren in de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Weliswaar verkocht zij deze woning aan haar zoon, maar gelijktijdig verkreeg zij een levenslang recht van gebruik en bewoning.

Gesteld noch gebleken is dat de bank eiseres heeft geïnformeerd over de minder florissante positie van de onderneming van haar zoon. Uiteraard verwachtten de bank en zoon dat de nieuwe geldinjectie in zijn onderneming het neergaande tij zou keren, maar zeker was dit niet, integendeel er moest ook op dat moment rekening mee worden gehouden dat dat niet het geval zou zijn. In die situatie kon de financiering slechts worden afgelost door de verkoop van de onroerende zaken waarop het hypotheekrecht ten gunste van de bank was gevestigd, hetgeen er tevens toe zou leiden dat er een einde kwam aan het woonrecht van eiseres, waarmee deze bejaarde vrouw van huis en haard zou worden verdreven. Dat dit scenario reeds bij het sluiten van de verschillende overeenkomsten geenszins denkbeeldig was, wordt bevestigd door het feit dat nauwelijks een jaar daarna de financiering daadwerkelijk door de bank moest worden opgezegd. Waar de bank door de verkregen extra zekerheden geen substantiële risico’s liep, zette eiseres haar hele bestaan min of meer op spel. Zo ver had de bank het niet mogen laten komen.

Op grond van de op de bank rustende zorgplicht jegens haar – nogmaals, een kwetsbare cliënte, waarvan het zeer de vraag is in hoeverre zij heeft (kunnen) overzien waartoe zij zich verplichtte – had de bank eiseres ervan moeten weerhouden in te stemmen met het ontruimingsbeding. Dat heeft zij echter niet gedaan, sterker nog, het was op initiatief van de bank dat dit beding door eiseres werd aanvaard.

Bij de beoordeling van de vraag of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door een ontruimingsverklaring van eiseres te bedingen is voorts van belang dat er andere mogelijkheden waren om de door de bank verlangde zekerheid te verkrijgen voor de door de zoon verzochte financiering zonder de zwaarwegende belangen van eiseres te schaden. Het was de bank immers bekend dat de zoon eigenaar was van een aantal onbezwaarde panden in Duitsland, die te koop stonden en waarvan de waarde voldoende zekerheid bood. De bank heeft aangevoerd dat de zoon geen hypotheek op de Duitse panden wilde vestigen en dat met het vestigen van dergelijke hypotheekrechten een aantal maanden gemoeid kunnen zijn. Gelet echter op de op het spel staande zwaarwegende belangen van eiseres had de bank met deze opstelling van de zoon niet zonder meer genoegen mogen nemen. Het moge zo zijn dat het vestigen van een hypotheekrecht op in Duitsland gelegen onroerende goederen meer tijd vergt dan wanneer goederen worden ondergezet die in de Nederlandse rechtssfeer zijn gelegen, dat is op zichzelf nog een reden om ervan af te zien. De bank had er immers voor kunnen kiezen om niet direct het volledig benodigde bedrag als lening ter beschikking te stellen, maar slechts een deel en pas nadat de Duitse hypotheken waren gevestigd het restant. In ieder geval had zij niet mogen bedingen dat eiseres een ontruimingsverklaring diende te ondertekenen.

Deze schending van de zorgplicht leidt volgens geldende jurisprudentie tot een verplichting tot vergoeding van de schade.