Doorbreking aansprakelijkheid (artikel 2:175 BW): Moedermaatschappij medeaansprakelijk voor betaling loon bij ziekte

Inleiding
Werkgever (hierna: Revest BV) is een 100% dochter van Revest NV. De vennootschappen hebben een ultieme aandeelhouder, te weten de heer R.
Werknemer is per 1 februari 2007 als projectacquisiteur in dienst getreden bij één van de vennootschappen. Per 1 juli 2011 is de arbeidsovereenkomst van werknemer, op verzoek van de heer R., overgegaan op Revest BV.

Op 3 december 2013 heeft de werknemer zich ziek gemeld. Werkgever (Revest BV) heeft geweigerd om het loon te betalen over december 2013 en januari 2014. Hierom vordert werknemer in kort geding betaling van, zowel werkgever (Revest BV) als de moedermaatschappij (Revest NV). Werkgever (Revest BV) stelt dat zij niet in staat is te betalen. Revest NV stelt op haar beurt dat er geen grond is voor doorbreking van aansprakelijkheid.

Oordeel kantonrechter
Allereerst oordeelt de kantonrechter in rechtsoverweging 8 en 9 dat de loonvordering van werknemer(inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rentes) dient te worden toegewezen.

Vervolgens dient de kantonrechter de vraag te beantwoorden of deze vorderingen ook -hoofdelijk- jegens de moedermaatschappij (Revest NV) toewijsabaar zijn (zie rechtsoverweging 10).
Op grond van artikel 2:175 BW is het uitgangspunt dat de moedervennootschap (Revest NV) als aandeelhouder in beginsel niet aansprakelijk is voor schulden van de werkgever (Revest BV). Enkel in geval van een onrechtmatige daad van de aandeelhouder/moedervennootschap wordt dit beginsel doorbroken. Daartoe is vereist:
– een zeer hecht concernverband, waarbij de (ultieme) moedervennootschap intensieve en indringende bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering van de dochter, in die dochter het beleid bepaalt en de beslissende zeggenschap uitoefent; en
– dat de moedervennootschap een ernstig verwijt valt te maken ten aanzien van de bedrijfsuitvoering en beleid van de dochter.

Volgens de kantonrechter is in deze zaak aan voornoemde eisen voldaan. De heer R. heeft, als ultieme aandeelhouder, feitelijk in alle vennootschappen beslissende zeggenschap. Hij houdt alle aandelen en heeft zich in de hoogst mogelijke mate ingelaten met de gang van zaken bij de werkgever. Het is daarbij onduidelijk welke activiteit in welke vennootschap zit. Dat Revest NV, althans de heer R., er niet zorg voor draagt dat het salaris van de werknemer wordt uitgekeerd terwijl erkend wordt dat hij daar recht op heeft en zijn werkende collega’s wel salaris ontvangen, valt Revest NV (en de heer R.) ernstig aan te rekenen. De loonvordering wordt derhalve ook jegens Revest NV toegewezen.

Bron: JAR 2014/74 Rechtbank Amsterdam, kantonrechter (kort geding), 14 februari 2014, KK 14-44